Hoofdstuk 4

Samenvatting
HOOFDSTUK 4

1 / 32
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Samenvatting
HOOFDSTUK 4

Slide 1 - Slide

Procenten en verhoudingstabel
Het is Black Friday. Je wilt een nieuwe jas kopen.
De jas was eerst €70,-. Nu krijg je 25% korting.
Hoeveel moet je nu betalen voor de jas?









70
52,50
%
100
1
75

Slide 2 - Slide

Procenten berekenen

Slide 3 - Slide

 

Een scooter kost €2000 excl. BTW, hoeveel kost hij incl. BTW?

Inclusief BTW kost de scooter:
(2000:100x121) €2420


Excl. BTW
%
100
2000
1
///
121
2420

Slide 4 - Slide

        Let op: bij berekeningen met BTW is:   

     100% altijd het bedrag exclusief BTW
          121% of 106% het bedrag inclusief BTW

Slide 5 - Slide

 

Een boot kost €2000 inclusief BTW, hoeveel kost hij exclusief BTW?

Exclusief BTW kost de boot:
(2000:121x100) €1653


Inclusief BTW
%
121
2000
1
///
100
1653

Slide 6 - Slide

Factor berekenen



100% +/- percentage = ..... : 100

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

10000,852=722,50
10000.853=614,13
na 2 jaar
na 3 jaar
Bij een percentage eraf gaat dit precies hetzelfde.
Stel je koopt een fiets van 1000 euro en elk jaar wordt de fiets 15% minder waard
0,85                        
0,85 * 0,85            
0,85 * 0,85 * 0,85 

Slide 9 - Slide

Schrijf in je schrift:   


Begingetal x factor            =  Eindgetal   

 

                        Kort: B x f t  = E  






aantal perioden  
Leer dit uit je hoofd! 

Slide 10 - Slide

Stappenplan exponentiele formule             
  1. Lees de tekst en bepaal de begingetal.
  2.  Bereken de factor. 
  3. Schrijf de formule op die bij deze opgave hoort.
  4. Reken uit met je rekenmachine. (Tot de macht tijd (b.v.5) toets je in als:  factor ^ 5) 
  5. Geef antwoord op de vraag: (de drie 's) waar gaat het over, waar moet ik op afronden, welke eenheid hoort er bij.

Slide 11 - Slide

We hebben het getal 660.000

Stap 1: Schrijf het getal met 1 cijfer voor 
             de komma en laat de nullen weg
       


6,6
Stap 2: Schrijf achter het getal  x 10
       


6,6 x 10

Slide 12 - Slide

We hebben het getal 660.000

Stap 3: Kijk nu hoeveel plaatsen de komma 
naar rechts moet om weer het originele 
getal te krijgen.
             
       


Stap 4: Schrijf  dat aantal rechtsboven
 het getal  x 10
Klaar!
       


6,6 x 10
5

Slide 13 - Slide

We hebben het getal 0,0000024

Stap 1: Schrijf het getal met 1 cijfer voor 
             de komma en laat de nullen weg
       


2,4
Stap 2: Schrijf achter het getal  x 10
       


2,4 x 10

Slide 14 - Slide

We hebben het getal 0,0000024

Stap 3: Kijk nu hoeveel plaatsen de komma 
naar rechts moet om weer het originele 
getal te krijgen.
             
       


Stap 4: Schrijf  dat aantal rechtsboven
 het getal  x 10
Klaar!
       


2,4 x 10
-6

Slide 15 - Slide

Stappenplan wetenschappelijke notatie            
  1. Schrijf het getal met 1 cijfer voor de komma en laat de nullen weg.
  2.  Schrijf erachter x 10
  3. Kijk nu hoeveel plaatsen de komma moet verschuiven om weer het originele getal te krijgen
  4. Schrijf dat boven de 10
  5. Zet er een - voor als het een heel klein getal is

Slide 16 - Slide

In een aquarium zitten 60 vissen, er zijn 30% rode vissen. Hoeveel van de vissen is rood? Sleep de juiste getallen in de verhoudingstabel.

procent

aantal
1
X
18
60
100
30
Procent
Aantal

Slide 17 - Drag question

De benzineprijs is gestegen van €1,40 naar €1,50. 
Hoeveel procent is dat? 

1
X
0,10
1,40
100
7,1
Bedrag
Procent
107,1
1,50

Slide 18 - Drag question

wat is de factor?
A
0,3
B
1,3
C
0,7
D
1,7

Slide 19 - Quiz

Is de factor:

A
groter dan 1
B
kleiner dan 1

Slide 20 - Quiz

De toename is 15%
de factor is dan:
A
0,15
B
0,85
C
1,15

Slide 21 - Quiz


Bij de factor 1,10 wordt het getal ...
A
groter
B
kleiner
C
blijft gelijk
D
verdubbeld

Slide 22 - Quiz

Zet bij elke situatie de factor die erbij hoort.
Het aantal konijnen stijgt jaarlijks met 5%
Het aantal verkochte mobieltjes daalt
 jaarlijks met 3%
0,50
0,03
1,03
0,05
0,97
0,30
1,05
0,95

Slide 23 - Drag question

Wat betekent procent?
A
Honderd
B
een gedeelte
C
per honderd
D
geen idee

Slide 24 - Quiz

Welke factor hoort 10% erbij?
A
0,10
B
0,90
C
1,10
D
1,09

Slide 25 - Quiz

Welke factor hoort bij 30% eraf?
A
0,30
B
0,70
C
1,30
D
1,70

Slide 26 - Quiz

Je zet €5000,- op je bankrekening. Je krijgt 2,5% rente per jaar. Hoe bereken je hoeveel je na 10 jaar op je bankrekening hebt staan?
A
5000*1,25^10
B
5000*1,025^10
C
5000*0,75^10
D
5000*0,975^10

Slide 27 - Quiz

Zet in wetenschappelijk notatie: 56000 = 5,6 x 10 tot de macht
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 28 - Quiz

Zet in wetenschappelijk notatie: 0,00032 = 3,2 x 10
A
-3
B
-4
C
3
D
4

Slide 29 - Quiz

Magister!!!
- Voor Engels heb je bijvoorbeeld vrijdag  9 dec de toets van H2
- Voor CKV moeten Don en Jason nog verslagen inleveren en een aantal moeten nog verslagen afmaken
- Alleen vakhulp als dat nog in het rooster staat

Slide 30 - Slide

Wiskunde
- Ik deel weer deze LessonUp zodat je de uitleg terug kan kijken
- Vandaag herhaal je het hoofdstuk en maak je alle digitale taken af
- Maandag starten wij al met H5
- Donderdag is het proefwerk van H4

Slide 31 - Slide

En nu?
Aan de slag met de digitale taken!
Ik ben bereikbaar via Teams maar jij hoeft niet te blijven hangen

Slide 32 - Slide