H3 - Overtuigen en beschouwen (2)

Welkom 1F! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. Leg het volgende vast op tafel:
  • boek Kern + schrift
  • etui 
  • leesboek
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom 1F! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. Leg het volgende vast op tafel:
  • boek Kern + schrift
  • etui 
  • leesboek

Slide 1 - Slide

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 2 - Slide

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 1F!

Vandaag...
- Herhalen theorie Lezen H3
- Nakijken opdr. 3 en 4
- Opdrachten maken

Leerdoel:
Ik leer welke doelen een schrijver met overtuigende en beschouwende teksten heeft.
Huiswerk 
- Maken: Hoofstuk 3: opdr. 1 t/m 4 en 6 t/m 8

Slide 3 - Slide

Huiswerk
Vrijdag 11 november:
H3: opdr. 1 t/m 4 en 6 t/m 8

Slide 4 - Slide

beschouwende / opiniërende tekst

Slide 5 - Mind map

overtuigende tekst

Slide 6 - Mind map

Wat voor soort tekst is dit?
Loop jij ook altijd nét iets achter op het gebied van mode? Vandaag is de dag dat je hier verandering in brengt! De schoenen van AdriaanMode tillen je modegevoel naar een hoger niveau. Een ruim assortiment trendy heren- en damesschoenen staat voor jou klaar.

Slide 7 - Slide

Samengevat:

Overtuigende tekst
  • mening van de schrijver staat centraal
  • schrijver wil lezer overtuigen
  • bijv. betoog/recensie/blogs/vlogs/etc.

Slide 8 - Slide

Samengevat:

Beschouwende of opiniërende tekst
  • schrijver zorgt ervoor dat de lezer een mening kan vormen
  • schrijver geeft informatie en/of voor- en nadelen
  • bijv.: krantenartikelen, tijdschriftartikelen met achtergrondinformatie

Slide 9 - Slide

Nakijken H3, opdr. 3
3 a Mening: Je kunt maar beter in bed blijven vandaag.
Argument: Je hebt griep.
b Mening: Ik zit vaak uren te lezen in de bibliotheek.
Argument: Het is een fijne plek om te zijn.
c Mening: Wonen in een boerengat lijkt me vreselijk saai.
Argument: Ze hebben er vast geen internet.
d Mening: Eet minder vlees!
Argument: Dan doe je tenminste écht iets voor het milieu.
e Mening: Het is raar dat rottweilers ‘hoogrisicohonden’ zijn.
Argument: Mechelse herders staan niet op die lijst én zijn toch veel meer betrokken bij
bijtincidenten.

Slide 10 - Slide

Nakijken H3, opdr. 4
a  De vragensteller vindt dat haar dochter van 19 gewoon moet meebetalen aan het huishouden.
b  De vragensteller ondersteunt haar mening met de volgende drie argumenten: Haar dochter           is  een werkende medebewoner. Het bedrag dat ze vraagt is veel lager dan de huur bij een               ander. Haar dochter kan het bedrag makkelijk betalen van haar loon.
c  De dochter vindt het belachelijk dat ze moet meebetalen aan het huishouden.
d De dochter ondersteunt haar mening met de volgende twee argumenten: Niemand van haar
    vrienden hoeft iets te betalen. Haar moeder moet het gewoon fijn vinden dat ze bij haar wil
    wonen.



Slide 11 - Slide

Nakijken H3, opdr. 4
e  De tekst is beschouwend. De schrijver beschrijft namelijk twee verschillende meningen: haar
    eigen mening en die van haar dochter. Hierdoor heeft de lezer de mogelijkheid om zelf een
    mening te vormen over het onderwerp. De schrijver maakt dit zelfs expliciet met de vraag ‘wat
    vindt u?’.

f  Bijvoorbeeld: Ik ben het eens met de moeder, omdat ik niet vind dat zij voor alle kosten in het
   huishouden hoeft op te draaien, terwijl haar dochter ook meedraait in het huishouden en zelf       ook (genoeg) geld verdient.
   Of: Ik ben het eens met de dochter, omdat ik het normaal vind dat je als kind gratis bij je ouders
   kunt wonen. Dit zorgt immers ook voor gezelligheid in huis. 

Slide 12 - Slide

Aan de slag!
Maak van hoofdstuk 3, opdracht: 1 t/m 4 en 6 t/m 8 (blz. 14-17)
De eerste tien minuten werk je zelfstandig in stilte. Daarna mag je zachtjes overleggen met degene naast je.

Klaar? 
Kies uit: 
  • opdr. 5
  • lezen in je leesboek
  • H10: opdr. 1 t/m 5
timer
15:00

Slide 13 - Slide

Woorden van de les
  • inzetten op 
  • stimuleren
  • in de praktijk
  • verwezenlijken
  • personificatie

Slide 14 - Slide

Ik weet welke doel een schrijver met een overtuigende tekst heeft.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

Ik weet welke doel een schrijver met een overtuigende tekst heeft.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

Huiswerk
Vrijdag 11 november:
H3 - opdr. 1 t/m 4 en 6 t/m 8

Slide 17 - Slide