voegwoorden de bijzinnen

• NT2
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Wat gaan we vandaag doen?

- De verleden, en voltooide tijd 

-Voegwoorden en bijzinnen

- meervoudsvormen

-het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Voegwoorden en bijzinnen

Ze trok haar rok over haar knie, ........................ niemand haar kapotte panty kon zien

1. toen
2. zodat
3. wanneer
4. terwijl

Er waren veel spelers ziek, .............. de wedstrijd ging niet door.

1. totdat
2. zodra
3. dus
4. of

...................... de komst van de computer, zijn de mensen veel luier geworden.

1. Als
2. Voordat
3. Sinds
4. Toen

Men dempt de put vaak ..................... het kalf verdronken is.

1. nadat
2. terwijl
3. dus
4. maar

Maria en Jean kochten nieuwe meubels .................. de kinderen in de ballenbak zaten.

1. omdat
2. voor
3. mits
4. terwijl

....................... de oorlog nog voortduurt, zullen de prijzen van de levensmiddelen hoog blijven.

1. Zoveel
2. Totdat
3. Nadat
4. Zolang

Het nationale voetbalelftal gaat door naar de kwartfinale ................ ze genoeg punten scoren.

1. al
2. hoewel
3. mits
4. tenzij

De sokken van Petra zijn nat .................. ze heeft gaten in haar schoenen.

1. want
2. als
3. omdat
4. wanneer

..................... er nog geen Corona bestond, gingen we elke maand naar een festival.

1. Wanneer
2. Toen
3. Voordat
4. Nadat

We gaan een ijsje eten .................. jullie liever gewoon les hebben.

1. tenzij
2. maar
3. doordat
4. voordat

Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

De .......................... voorwerpen
(vinden)

Een ........................ plaatje
(groot)

De ...................... misdadiger
(zoeken)

Het pas ............................... boek
(verschijnen)

De ........................... winkel
(sluiten)

De ..................................... waterleiding
(springen)

De ................................ vrucht
(verbieden)

De .......................... rekening
(scheuren)

De ..................................... mail.
(binnenkomen)

De ................................ ham
(roken)

het ......................... cadeau
(geven)

De .......................... ketting
(verdwijnen)

Meervoudsvormen

het idee

De choreograaf

de baby

het pad

het ei

de politie

de koe

de perzik

het museum

de opa

het slot