9.1 Chemie in cellen + 9.2 Enzymen

Thema 9 Stofwisseling in de cel
In de les: 
  • §9.1 Chemie in cellen
  • §9.2 Enzymen

Weektaak:
  • Opdrachten bij §9.1 volgens leerdoelenkaart
  • Opdrachten bij §9.2 volgens leerdoelenkaart
1 / 32
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Thema 9 Stofwisseling in de cel
In de les: 
  • §9.1 Chemie in cellen
  • §9.2 Enzymen

Weektaak:
  • Opdrachten bij §9.1 volgens leerdoelenkaart
  • Opdrachten bij §9.2 volgens leerdoelenkaart

Slide 1 - Slide

§9.1 Chemie in cellen
(basale) stofwisseling, metabolisme, chemische energie, organische stoffen, anorganische stoffen, assimilatie, dissimilatie, autotroof, heterotroof, ATP, NAPH, mitochondrium, matrix, intermembraan ruimte, binnen en buiten membraan 

Slide 2 - Slide

Stofwisseling/metabolisme
Het geheel van chemische omzettings- 
processen in een organisme

Grondstofwisseling: alle 
stofwisselingsprocessen die in rust 
doorgaan (hartslag, ademhaling, 
peristaltiek) -> meten adv 
zuurstofverbruik

    Slide 3 - Slide

    Slide 4 - Slide

    Welke van deze stoffen is anorganisch?
    A
    B
    C
    D

    Slide 5 - Quiz

    Organisch
    Anorganisch
    CO2
    Glucose
    Eiwit
    N2
    H2O
    DNA
    Zetmeel

    Slide 6 - Drag question

    Chemische energie

    • Het maken van een C-H binding kost veel energie, die wordt opgeslagen tussen deze bindingen  (= chemische energie)
    • Maar... als deze bindingen losgekoppeld worden komt er ook veel energie vrij!
    • Bij anorganische stoffen heb je deze bindingen niet en deze stoffen hebben dus ook geen/weinig energie.

    Slide 7 - Slide

    assimilatie vs dissimilatie (assemble vs destroy)

    Slide 8 - Slide

    De opbouw van energierijke stoffen uit andere stoffen noem je assimilatie

    Voortgezette assimilatie: van glucose naar:
    • eiwitten
    • vetten 
    • suiker
    • zetmeel
    • cellulose

    Functie van assimilatieproducten:
    • Brandstoffen: leveren energie
    • Bouwstoffen: cellen, weefsel, herstel
    • Reservestoffen: bollen, knollen, zaden



    Slide 9 - Slide

    Anorganische stoffen
    Organische stoffen
    Andere organische stoffen
    Dissimilatie
    Assimilatie
    Voortgezette assimilatie

    Slide 10 - Drag question

    Wat is ook alweer autotroof en heterotroof?
    A
    Autotroof: gebruikt CO2 en stoot het niet uit heterotroof: verbruikt geen CO2 en stoot wel uit
    B
    Autotroof: kan uit organische stoffen energie halen Heterotroof: kan uit anorganische stoffen organische stoffen maken
    C
    Autotroof: kan uit anorganische stoffen organische stoffen maken Heterotroof: kan uit organische stoffen andere organische stoffen maken.
    D
    Autotroof: heeft geen zuurstof nodig Heterotroof: heeft wel zuurstof nodig

    Slide 11 - Quiz

    The circle of life

    Slide 12 - Slide

    Dissimilatie in de cel
    Glucose wordt afgebroken tot pyrodruivenzuur in het cytoplasma

    Pyrodruivenzuur wordt verbrand in het mitochondrium

    Slide 13 - Slide

    De energiedragers
    ATP/ADP  en NAD+/NADP+ zijn 'accu'moleculen in de cel

    Fosforylering: 
    • Dissimilatie: door een P-groep van ATP af te splitsen ontstaat ADP, P en energie
    • Assimilatie: energie uit een ander proces (zoals verbranding!) wordt gebruikt om ADP  en P weer te binden tot  ATP

    Hoe werkt dit voor NAD+/NADP+?

    Slide 14 - Slide

    Het leerdoel van de les was: "Je kunt omschrijven wat stofwisseling, assimilatie, en dissimilatie zijn en wat er bij deze reacties met de energie gebeurt." Hoe sta jij in dit doel?
    A
    Ik snap er nog helemaal niks van.
    B
    Voorzichtig weet ik wat er bedoeld wordt, maar ik moet echt gaan oefenen.
    C
    Ik snap het best wel maar ik moet wel opgaven maken om het te onthouden.
    D
    Ik snap het helemaal. Geef mij maar wat moeilijker opgaven.

    Slide 15 - Quiz

    §9.2 Enzymen
    enzymen, katalyseren, substraat, enzym-substraatcomplex, APTase, apo-enzymen, co-factor, activeringsenergie, optimumkromme, denaturatie

    Slide 16 - Slide

    Wat is een enzym?
    A
    eiwit
    B
    koolhydraat
    C
    vet
    D
    mineraal

    Slide 17 - Quiz

    Wat doet een enzym?
    A
    reactie verlangzamen
    B
    reactie stop zetten
    C
    reactie versnellen
    D
    reactie laten ontploffen

    Slide 18 - Quiz

    Activeringsenergie
    • Energiedrempel: minimale hoeveelheid energie die nodig is om reactie op gang te brengen 

    • Activeringsenergie: energie die moet worden toegevoegd om reactie op gang te brengen
    • Reactie-energie: energie die vrijkomt bij reactie

    Enzymen verlagen de energiedrempel!

    Slide 19 - Slide

    Wat betekent het dat een enzym substraatspecifiek is?
    A
    Een enzym kan maar één type substraat produceren
    B
    Een enzym kan maar één type substraat omzetten
    C
    Een enzym heeft maar één actief centrum
    D
    Een enzym wordt geactiveerd door één specifiek substraat

    Slide 20 - Quiz

    Hulpstoffen
    APO-enzym: organische en/of anorganische co-factor (co-enzym) -> vorm!

    Bijvoorbeeld ATP, vitaminen


    Slide 21 - Slide

    Enzymen zijn gevoelig voor temperatuur.
    Ze werken het beste bij de optimumtemperatuur. Wat gebeurt er met het enzym als deze boven de optimumtemperatuur komt?
    A
    Het enzym gaat sneller werken.
    B
    Het enzym gaat langzamer werken.
    C
    Het enzym gaat kapot.
    D
    Het enzym werkt niet meer.

    Slide 22 - Quiz

    Welk enzym werkt het beste bij pH van 6 bij een temperatuur van 98 graden Fahrenheit
    (=36,7 graden Celcius)?
    A
    enzym 1
    B
    enzym 2
    C
    enzym 3

    Slide 23 - Quiz

    Welk enzym zou kunnen werken in het menselijk lichaam?
    A
    enzym x
    B
    enzym y
    C
    enzym z
    D
    enzym y en z

    Slide 24 - Quiz

    Als een enzym gedenatureerd is, betekent dat dat het enzym ...
    A
    opgebruikt is
    B
    uit elkaar is gevallen
    C
    dood is
    D
    van vorm is veranderd

    Slide 25 - Quiz

    Enzymactiviteit
    De mate waarin een enzym een reactie versnelt -> hoeveelheid omgezet substraat/tijdseenheid (afhankelijk van temperatuur, zuurgraad, hoeveelheid substraat en aanwezige enzymen)

    • Denaturatie = onomkeerbare/omkeerbare verandering ruimtelijke structuur reactieve centrum enzym (temp, pH)
    • Activatoren (hormonen, geneesmiddelen) en remstoffen (zware metalen)

    Slide 26 - Slide

    Als een enzym zijn werking heeft gedaan, wordt hij zelf ook verteerd.
    A
    waar
    B
    niet waar

    Slide 27 - Quiz

    Reactieketen

    Slide 28 - Slide

    De PPP is betrokken bij de productie van vetzuren. Met behulp van
    afbeelding 1 kan worden afgeleid wat het gevolg is voor de productie van
    vetzuren als G6PD onwerkzaam is.

    Wat gebeurt er met de productie van vetzuren als G6PD onwerkzaam is?
    A Die neemt toe.
    B Die neemt af.
    C Die verandert niet. 

    Slide 29 - Slide

    Leerdoelen behaald?
    • Je kunt de bouw en werking van enzymen beschrijven.
    • Je kunt de invloed van milieufactoren op de enzymactiviteit beschrijven.

    Slide 30 - Slide

    §9.2 Enzymen
    enzymen, katalyseren, substraat, enzym-substraatcomplex, APTase, apo-enzymen, co-factor, activeringsenergie, optimumkromme, denaturatie

    Slide 31 - Slide

    Thema 9 Stofwisseling in de cel
    In de les: 
    • §9.1 Chemie in cellen
    • §9.2 Enzymen

    Weektaak:
    • Opdrachten bij §9.1 volgens leerdoelenkaart
    • Opdrachten bij §9.2 volgens leerdoelenkaart

    Slide 32 - Slide