3.7 Grammatica - les 3

Welkom!
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?

  • 3.7 Grammatica

Slide 2 - Slide

3.7 Grammatica
Ik kan de lijdende en bedrijvende vorm herkennen en gebruiken.

Slide 3 - Slide

Ik had wel verwacht dat ik een goed cijfer
zou halen voor die toets.
A
Gezegdezin
B
Onderwerpszin
C
Lijdend voorwerpszin
D
Meewerkendvoorwerpszin

Slide 4 - Quiz


Wie geen geld heeft, moet geldproblemen hebben.
A
Onderwerpszin
B
Lijdend voorwerpszin

Slide 5 - Quiz


Iedereen die het maar wilde horen vertelde
hij het goede nieuws.
A
lijdend voorwerpszin
B
bijwoordelijke bijzin
C
meewerkendvoorwerpszin

Slide 6 - Quiz

Youssef bevestigde, dat hij mevrouw Kasel
verkeerd begrepen had.
A
Onderwerpszin
B
Lijdend voorwerpszin

Slide 7 - Quiz

Aan wie het horen wil, geef ik uitleg.
A
onderwerpszin
B
lijdend voorwerpszin
C
meewerkend voorwerpszin
D
bijwoordelijke bijzin

Slide 8 - Quiz

Lijdendvoorwerpzin
Een bijzin die de functie heeft van lijdend voorwerp in de hoofdzin, heet een lijdendvoorwerpszin (lv-zin). Je kunt een lijdendvoorwerpszin altijd vervangen door één woord, bijvoorbeeld het, iets of dat.

Ik hoop dat het stopt met regenen. (Ik hoop het).
Weet jij of we een toets Nederlands hebben? (Weet jij dat?)
Hoe dat heeft kunnen gebeuren, begreep niemand. (Dat begreep niemand.)




Slide 9 - Slide

Onderwerpszin
Een bijzin die de functie heeft van onderwerp in de hoofdzin, heet een onderwerpszin (o-zin). Je kunt de onderwerpszin vervangen door één woord of enkele woorden, bijvoorbeeld dat, iets, het, zo’n persoon, zo iemand.

Wat niet kon, is toch gebeurd. (Dat is toch gebeurd.)
Of alles goed komt, moet blijken. (Dat moet blijken.)
Wie dit leest is gek. (Zo’n persoon is gek.)
Hoe de overvaller binnenkwam, blijft een raadsel. (Dat blijft een raadsel.)



Slide 10 - Slide

Meewerkendvoorwerpzin
Het meewerkend voorwerp geeft antwoord op de vraag: Aan wie/wat + wg + o? Het antwoord is meestal één woord of enkele woorden. Soms bestaat het uit een hele bijzin.

De docent | vertelde | een grapje | aan wie het horen wilde.


Slide 11 - Slide

Gezegdezin
Mijn tekening | werd | niet | wat ik ervan verwachtte.

ng = werd niet wat ik ervan verwachtte
werkwoordelijk deel = werd
naamwoordelijk deel = wat ik ervan verwachtte
gezegdezin = wat ik ervan verwachtte



Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Huiswerk vrijdag
Opdracht (1, 4, 7,) 12, 14, 17

Klaar?  ->  3.8 opdracht 1

Slide 14 - Slide