This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 70 min
Items in this lesson
Login op Lessonup
Bienvenue au cours de français!
Sur la table:
Ton livre
Ta trousse
Ton cahier
Slide 1 - Slide
4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.
Pour commencer:
Traduis et finis les phrases ci-dessous. Utilise grammaire A et vocabulaire A, B ou C.
De dingen die ik doe ...
Het gevolg waar ik bang voor ben ...
Een jongen die ik ken ...
Een actie die ik goed vind ...
timer
5:00
Slide 2 - Slide
This item has no instructions
Corrigé:
1 Les choses que je fais pour l'environnement ne sont pas très efficaces.
2 La conséquence dont j'ai peur / qui me fait peur, c'est la déforestation.
3 Un garçon que je connais a organisé une action pour la bonne cause.
4 Une action que j'apprécie, c'est le Téléthon.
Slide 3 - Slide
5. Concrete en herkenbare voorbeelden
De docent maakt gebruik van praktische en concrete voorbeelden die voor leerlingen herkenbaar zijn in hun eigen leefwereld om tot beter begrip van de lesstof te komen. De docent doet hierbij een beroep op dual coding. Door het visuele en het verbale te combineren vergroot de docent de kans dat lesstof beter bij de leerlingen blijft beklijven.
Corriger les devoirs
Exercice 36, p. 34
Slide 4 - Slide
This item has no instructions
Les objectifs:
Ik kan de futur simple en de conditionnel gebruiken (regelmatige en onregelmatige werkwoorden).
Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen de futur simple en de conditionnel.
Slide 5 - Slide
3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.
le futur et le conditionnel (Grammaire C)
Slide 6 - Mind map
2. Voorkennis activeren
De docent activeert relevante voorkennis aan de hand van een terugblik-opdracht, waarbij eventueel een beroep op de thuistalen wordt gedaan. Op deze manier biedt de docent een kapstok om nieuwe stof te verbinden aan de eerder geleerde stof en richting te geven aan het verdere verloop van de les. Tegelijkertijd worden hiermee misconcepties van leerlingen zichtbaar gemaakt, waar de docent vervolgens gericht op in kan spelen.
Grammaire C
Le futur simple et le conditionnel ont les mêmes racines (=stam). Les terminaisons sont différentes!
Je donnerai
Tu donneras
Il/elle/on donnera
Nous donnerons
Vous donnerez
Ils donneront
Je donnerais
Tu donnerais
Il/elle/on donnerait
Nous donnerions
Vous donneriez
Ils donneraient
Futur simple
Conditionnel
De regelmatige werkwoorden op -er en -ir hebben als stam het hele werkwoord. Bijv.: Aimer -> J'aimerais Choisir -> Nous choisirons etc.
De regelmatige werkwoorden op -re hebben het hele werkwoord zonder de -e als stam. Bijv.: Vendre -> Vous vendriez etc.
De onregelmatige werkwoorden hebben hun eigen vorm! Bijv.: être -> Ils seront etc.
Slide 7 - Slide
This item has no instructions
Grammaire C
Bij 'si' (als):
Als 'si' gevolgd wordt door de présent, gebruik je in de hoofdzin de futur simple. Si tu pars maintenant, tu arriveras à l'heure.
Futur simple (vertaling: zal/zullen + hele ww.)
Conditionnel (vertaling zou/zouden + hele ww.)
Beleefdheid (la politesse) - Pourriez-vous répéter s'il vous plaît? - Je souhaiterais avoir plus d'informations sur ce sujet.
Voorwaarde (la condition) - Si j'avais le temps, je t'accompagnerais au cinéma. - Si elle se levait plus tôt, elle arriverait toujours à l'heure au travail.
Veronderstelling (l'hypothèse) - Selon les experts, il y aurait une crise économique dans les mois à venir. - D'après ce que j'ai entendu, ils lanceraient bientôt un nouveau produit innovant.
Bij 'si' (als): Als 'si' gevolgd wordt door de imparfait, gebruik je in de hoofdzin de conditionnel.
Si tu partais maintenant, tu arriverais à l'heure.
De futur simple gebruik je in het Frans vaker dan in het Nederlands (m.n. in schrijftaal, in spreektaal gebruikt men vaker de futur proche).