This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Oefentoets
Slide 1 - Slide
wooden
Slide 2 - Open question
tomorrow
Slide 3 - Open question
gemakkelijk
Slide 4 - Open question
weglopen
Slide 5 - Open question
Welke twee woorden uit het rijtje betekenen het tegenovergestelde? buy - enjoy - sell - turn on
Slide 6 - Open question
Vertaal het woord in het Engels en schrijf met dit woord een Engelse zin. Zorg dat de betekenis van het woord duidelijk wordt in je zin. Schrijf een zin van minimaal 5 woorden. proberen
Slide 7 - Open question
Vul de juiste vorm van de present simple in. Gebruik het werkwoord voor de zin. do He .... his homework.
Slide 8 - Open question
Vul de juiste vorm van de present simple in. Gebruik het werkwoord voor de zin. go She .... to school.
Slide 9 - Open question
Maak de zin ontkennend. She goes to school.
Slide 10 - Open question
Maak de zin ontkennend. Jim plays football every Saturday.
Slide 11 - Open question
Vertaal de woorden tussen haakjes in het Engels. (mijn) This is ... phone.
Slide 12 - Open question
Vertaal de woorden tussen haakjes in het Engels. (jouw) Can I have .... book?
Slide 13 - Open question
Vertaal de woorden tussen haakjes in het Engels. (Zijn) .... bike is blue.
Slide 14 - Open question
Vul de juiste vorm van 'zijn' in. Let op: +, - of ? ? .... she beautiful?
Slide 15 - Open question
Vul de juiste vorm van 'zijn' in. Let op: +, - of ? + We .... at school.
Slide 16 - Open question
Vul de juiste vorm van 'zijn' in. Let op: +, - of ? - You .... very clever.
Slide 17 - Open question
Schrijf een vragende zin met een vorm van 'zijn' en het gegeven woord. everywhere
Slide 18 - Open question
Vul de juiste vorm van present continuous in. Gebruik het werkwoord voor de zin. Let op: +, - of ? Bijvoorbeeld: + watch I am watching TV. + work They .... in the garden.
Slide 19 - Open question
Vul de juiste vorm van present continuous in. Gebruik het werkwoord voor de zin. Let op: +, - of ? ? help ... you ... your sister?
Slide 20 - Open question
Vul de juiste vorm van present continuous in. Gebruik het werkwoord voor de zin. Let op: +, - of ? - talk I .... to Ellen.
Slide 21 - Open question
Vertaal de volgende zinnen in het Engels. Mijn vriendin Anna zwaait.
Slide 22 - Open question
Vertaal de volgende zinnen in het Engels. Wat bedoel je?
Slide 23 - Open question
Beantwoord de vragen in het Engels. Gebruik de phrases van unit 4. Je stelt voor dat je vriend iets meer vertelt over zijn spel. Wat zeg je?
Slide 24 - Open question
Beantwoord de vragen in het Engels. Gebruik de phrases van unit 4. Je vriend reageert op je voorstel. Hij legt uit op welke knoppen je moet drukken. Wat zegt hij?