Via Vervolg 1F Deel A Thema 1 H1 Belangrijke woorden

Thema 1 H1 Belangrijke woorden
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema 1 H1 Belangrijke woorden

Slide 1 - Slide

Leerdoel
- Je kunt de betekenis van de woorden in de woordenlijst begrijpen en benoemen

Slide 2 - Slide

Onderwerp
Thema 1 Sport

Slide 3 - Slide

Tip
Alle woorden die je tijdens het leren in het lesboek Deel A opzoekt in het woordenboek, noteer je in je lesboek op blz. 305-320. Zodoende houd je een woordschrift goed bij met de woorden die jij lastig of onduidelijk vindt.  

Slide 4 - Slide

aanmoedigen
A
De aandacht op een zaak richten.
B
In de richting van de tegenstander bewegen om die te verslaan.
C
Iemand moed inspreken en steunen.
D
Of je fit bent of niet.

Slide 5 - Quiz

Aanvallen
A
Iemand moed inspreken en steunen.
B
In de richting van de tegenstander bewegen om die te verslaan.
C
De aandacht op een zaak richten en niet laten afleiden.
D
De manier waarop je een doel wilt bereiken.

Slide 6 - Quiz

concentreren
A
Een zere plek of een verwonding.
B
De aanhangers van een bepaalde sportclub.
C
Iets doen wat tegen de spelregels is.
D
De aandacht op een plaats richten en niet laten afleiden.

Slide 7 - Quiz

De blessure
A
Een zere plek of een verwonding.
B
Of je fit bent of niet.
C
De manier waarop je een doel wilt bereiken.
D
Inspanning waardoor je iets voor elkaar krijgt.

Slide 8 - Quiz

de competitie
A
de ruzie
B
de winnaars
C
een serie wedstrijden waarin wordt gestreden om het kampioenschap
D
een reeks wedstrijden achter elkaar

Slide 9 - Quiz

de conditie
A
hoe je auto eruit ziet
B
of je fit bent of niet
C
te dik
D
te dun

Slide 10 - Quiz

Wat betekent:
de finale
A
de eerste wedstrijd
B
de laatste en beslissende wedstrijd
C
de wedstrijd om te oefenen

Slide 11 - Quiz

de overtreding
A
Een zere plek of een verwonding
B
De aanhangers van een bepaalde sportclub.
C
Lichamelijk, wat met je lijf te maken heeft.
D
Iets doen wat tegen de spelregels is.

Slide 12 - Quiz

Wat zijn supporters?
A
De aanvallers van een club
B
De verdedigers van een club
C
De bazen van een club
D
De aanhangers van een sportclub

Slide 13 - Quiz

de tactiek
A
Een voetbal truc
B
de manier waarop je een doel wilt bereiken
C
Spelregels

Slide 14 - Quiz

De teleurstelling
A
Het gevoel dat je hebt als iets niet loopt zoals je had verwacht.
B
Iemand niet meer laten meespelen.
C
Lichamelijk, wat met je lijf te maken heeft.
D
Je inspannen waardoor je iets voor elkaar krijgt,

Slide 15 - Quiz

De toeschouwers
A
Iets lange tijd lichamelijk of geestelijk kunnen volhouden.
B
Lichamelijk, wat met je lijf te maken heeft.
C
Het publiek
D
Je inspannen waardoor je iets voor elkaar krijgt.

Slide 16 - Quiz

Welke betekenis hoort bij:

de tribune
A
Het publiek
B
De laatste en beslissende wedstrijd
C
Rijen van oplopende zitplaatsen voor het publiek.
D
Aanhangers van een bepaalde sportclub

Slide 17 - Quiz

Welk woord past bij de volgende omschrijving:

Iemand niet meer laten meespelen, omdat hij/zij zich niet aan de spelregels heeft gehouden.
A
Aanmoedigen
B
Aanvallen
C
Presteren
D
Diskwalificeren

Slide 18 - Quiz

fysiek
A
geestelijk
B
gevoelig
C
lichamelijk
D
vrolijk

Slide 19 - Quiz

De sportkleding die bij een bepaalde sportclub hoort.
A
werkkleding
B
clubtenue
C
werkteunue
D
cluboufit

Slide 20 - Quiz

Het klassement is...
A
De stand van een wedstrijd.
B
De sportkleding die bij een bepaalde sportclub hoort.
C
Een lijst van spelers/teams waarin de beste bovenaan en de slechtste onderaan staat.
D
Een serie wedstrijden waarin wordt gestreden om het kampioenschap.

Slide 21 - Quiz

Het uithoudingsvermogen
A
Iets lange tijd lichamelijk of geestelijk kunnen volhouden.
B
Lichamelijk, wat met je lijf te maken heeft.
C
Het publiek
D
Je inspannen waardoor je iets voor elkaar krijgt.

Slide 22 - Quiz

Mentaal
A
Lichamelijk
B
Aanpassing
C
Werkwijze
D
Geestelijk

Slide 23 - Quiz

Wat is presteren?
A
Je inspannen waardoor je iets voor elkaar krijgt
B
Je ontspannen waardoor je iets voor elkaar krijgt
C
Een presentatie geven
D
Televisie kijken

Slide 24 - Quiz

Maken
Maak de opdrachten 1 t/m 5 
blz. 12-19

Slide 25 - Slide