Via Vervolg - T1 - H1 - belangrijke woorden

Hoofdstuk 1 
Thema 1
Sport

Hoofdstuk 1:
Moeilijke woorden
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NwederlandsSpeciaal OnderwijsLeerroute 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 1 
Thema 1
Sport

Hoofdstuk 1:
Moeilijke woorden

Slide 1 - Slide

Doel van de les

* Je kent verschillende moeilijke woorden die horen bij het thema sport.

* Je kunt de belangrijke woorden gebruiken in een zin. 

Slide 2 - Slide

'sport'
Waar denk je dan aan?

Slide 3 - Mind map

Aanmoedigen
Iemand moed inspreken en steunen tijdens bijvoorbeeld een sportwedstrijd.

De trainer kan de turner aanmoedigen door te roepen: 'Ga door, je kunt het!'

Slide 4 - Slide

Aanvallen
In de richting van de tegenstander bewegen met het doel deze tegenstander te verslaan.

Het team van de Swiftboys moet vaker aanvallen om de wedstrijd te winnen. 

Slide 5 - Slide

Concentreren
De aandacht op een zaak richten en je niet laten afleiden.

De tennis vroeg het publiek om stilte, zodat hij zich goed kon concentreren

Slide 6 - Slide

De blessure
Een zere plek of verwonding.

De jongen heeft een blessure aan zijn knie en kan niet meedoen aan de wedstrijd. 

Slide 7 - Slide

De competitie
Een serie wedstrijden waarin wordt gestreden om het kampioenschap.

Het basketbalteam strijdt in de competitie tegen andere basketbalteams om de eerste plaats. 

Slide 8 - Slide

De conditie

Of je fit bent of niet. 

Philip loopt elke dag hard en heeft daardoor een goede conditie

Slide 9 - Slide

De finale
De laatste en beslissende wedstrijd.

De finale was zo spannend dat Marina de laatste minuut van de wedstrijd niet durfde te kijken. 

Slide 10 - Slide

De overtreding
Iets doen wat tegen de spelregels is. 

De speler werd van het veld gestuurd na zijn gemene overtreding op de aanvaller. 

Slide 11 - Slide

De supporters
De aanhangers van een bepaalde sportclub.

De supporters schreeuwden het uit van geluk toen hun club het winnende doelpunt maakte. 

Slide 12 - Slide

De tactiek
De manier waarop je een doel wilt bereiken.

Het voetbalteam veranderde na de rust de tactiek om de wedstrijd alsnog te kunnen winnen.

Slide 13 - Slide

De teleurstelling
Het gevoel dat je hebt als iets niet loopt zoals je had verwacht of gehoopt.

De teleurstelling was groot toen Pieter de schaakpartij verloor van zijn kleine broertje. 

Slide 14 - Slide

De toeschouwers
Het publiek.

Tijdens de wedstrijd zaten er 50.000 toeschouwers in het stadion. 

Slide 15 - Slide

De tribune
Rijen van oplopende zitplaatsen voor het publiek.

De tribune achter het doel was helemaal leeg. 

Slide 16 - Slide

Diskwalificeren
Iemand niet meer laten meespelen, omdat hij of zij zich niet aan de spelregels heeft gehouden.

De scheidsrechter moest de schaatser diskwalificeren na een dubbele valse start. 

Slide 17 - Slide

Fysiek
Lichamelijk, wat je met je lijf te maken heeft. 

De marathonloper was fysiek sterk genoeg om de race uit te lopen. 

Slide 18 - Slide

Het clubteneu
De sportkleding die bij een bepaalde sportclub hoort.

FC Hollandia draagt als clubteneu rode sokken, een witte broek en een roodwit gestreept shirt. 

Slide 19 - Slide

Het klassement
Een lijst van spelers of teams waarin de beste bovenaan en de slechtste onderaan staat.

Sofie staat op de eerste plaats in het klassement

Slide 20 - Slide

Het uithoudingsvermogen
Iets lange tijd lichamelijk en/of geestelijk kunnen volhouden.

De bergbeklimmer had een groot uithoudingsvermogen en behaalde de top van de Mount Everest.

Slide 21 - Slide

Mentaal
Geestelijk, wat met denken en voelen te maken heeft.

Mentaal kon hij het niet meer opbrengen om de wielerwedstrijd uit te rijden. 

Slide 22 - Slide

Presteren
Je inspannen waardoor je iets voor elkaar krijgt.

Die zware oefening aan de ringen is het toppunt van presteren. 

Slide 23 - Slide

Aan de slag! 
Maak opdracht 1, 2, 3, 4 en 5 in je boek. 

Start op bladzijde 12.

Klaar?
Maak op studiemeter: Starttaal Online - Via Vervolg - Thema 1 - Belangrijke woorden - alle oefeningen. 

Slide 24 - Slide