fictie - begrippen met extra dia's

Welkom klas 3TC
Wat gaan we doen?
                         
Uitleg over de begrippen (filmtoets)                              15 min

Extra informatie
over Anne Frank                  25 min




 




Wat is het lesdoel?
Na deze les weet je hoe je je moet voorbereiden op de filmtoets. 
Toets (handelingsopdracht)
a.s. donderdag)
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom klas 3TC
Wat gaan we doen?
                         
Uitleg over de begrippen (filmtoets)                              15 min

Extra informatie
over Anne Frank                  25 min




 




Wat is het lesdoel?
Na deze les weet je hoe je je moet voorbereiden op de filmtoets. 
Toets (handelingsopdracht)
a.s. donderdag)

Slide 1 - Slide

Begrippen en verhaalkenmerken
FICTIE

Slide 2 - Slide

Begrippen die je kunt toepassen op de film "Mijn beste vriendin Anne Frank"

 -GENRE                                     -VERTELVORM
 -TIJD                                          -MENING EN ARGUMENT                             
-PLAATS                                   -EINDE
-PERSONEN                            
-SPANNING                             


Toets (handelingsopdracht)
donderdag 4 april

Slide 3 - Slide

 genre
GENRE = VERHAALSOORT
avontuur/ actie
historische 
oorlogs
psychologisch
science fiction (sf)

Slide 4 - Slide

genre? 
genre?

Slide 5 - Slide

genre?
genre?

Slide 6 - Slide

Tijd
  • Wel/ niet chronologisch  (Goede tijdvolgorde) of zit er een flash-back in?
  • Wanneer speelt het zich af? (deze tijd of in de Middeleeuwen?)
  • Hoe lang duurt het verhaal?            3 dagen?, een weekend? Een jaar?

Slide 7 - Slide

Plaats
Waar speelt het verhaal zich af?
Stad? Platteland? In een school? bij iemand thuis?

Benoem de belangrijkste plekken voor het verhaal.

Slide 8 - Slide

Personen
Hoofdpersoon:
 Je weet wat hij/zij denkt.
Je weet wat hij/zij voelt,

Bijpersoon:
Je leert hem/ haar niet echt kennen

Slide 9 - Slide

Beschrijven personages
  • Uiterlijk (lengte/kleding/huidskleur/kapsel/enz.)
  • Geslacht/leeftijd/gezondheid/achtergrond/werk/school
  • Karaktereigenschappen (aardig/egoïstisch/onzeker/verwaand)
  • Relaties (vrienden/collega's/klasgenoten/liefdesrelaties

Slide 10 - Slide

HOOFDPERSOON
- Je weet wat hij denkt, doet en voelt
- Je beleeft het verhaal (grotendeels) vanuit de hoofdpersoon
- De hoofdpersoon heeft een probleem of opdracht
- Doel: het probleem oplossen of de opdracht volbrengen.

Slide 11 - Slide

BIJPERSONEN
  • Helper of tegenstander
  • Je leert bijpersonen oppervlakkig kennen 

Slide 12 - Slide

Figuranten

Ze kleuren het verhaal, voegen niets toe aan het verhaal en blijven op de achtergrond. 

(bijv. het kleine broertje van de hoofdpersoon)

Slide 13 - Slide

Wat zorgt voor spanning?
  • Situatie  of omgeving
  • Iemand verdacht maken
  • Uitstel van de afloop
  • Cliffhanger
  • Muziek (bij een film)

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Vertelvorm
  1. Ik-vorm: je ziet alles door de ogen van een ik-persoon
  2. Hij/zij-vorm
  3. Wisselende vorm: je ziet het verhaal vanuit meerdere personen

Slide 17 - Slide

Mening en argument

Geef je mening over het verhaal. 
(spannend, niet realistisch, leerzaam, saai)
Geef ook argumenten bij deze beoordeling. 
Vertel dus waarom het spannend  of interessant was.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

EINDE
  • OPEN EINDE - je moet het einde zelf invullen en je blijft met vraagtekens achter.
  • GESLOTEN EINDE - verhaalprobleem is opgelost
  • HALF OPEN/ HALF GESLOTEN - een deel van het probleem is opgelost.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video