voorzetsels 3e en 4 naamval met persoonlijk voornaamwoord

Herzlich Willkommen
1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herzlich Willkommen

Slide 1 - Slide

Es ist fast Ostern.
Tekst

Slide 2 - Slide

Lesdoel
  1. Ik kan de vormen van het persoonlijk voornaamwoord na een voorzetsel gebruiken
  2. Ik ken de voorzetsels met de 3e en 4e naamval.

Slide 3 - Slide

timer
0:30
Tekst
Persoonlijk voornaamwoord
  & Voorzetsels
Tekst
Tekst

In een andere les leren we:
Persoonlijk voornaamwoord & onderwerp + lijdend voorwerp + meewerkend voorwerp

Slide 4 - Mind map

Wat is een naamval?
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Naamval = zinsdeel

Slide 5 - Slide

De naamvalen, wat is wat?
Onderwerp
Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp (aan of voor )
1
3
4

Slide 6 - Drag question

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

Herhaling: Persoonlijk voornaamwoord  met de voorzetsels 3e naamval.
Voorzetsels met de 3e naamval:
  1. aus = uit 
  2. bei = bij                          Du bist bei mir. 
  3. mit = met
  4. nach = naar (landen/steden/richting)
  5. seit = sinds
  6. von = van
  7. zu = naar(personen/gebouwen)  Er kommt zu euch.
  8. außer = behalve              
  9. gegenüber = tegenover                            

Slide 9 - Slide

Herhaling: Persoonlijk voornaamwoord  met de voorzetsels 4e naamval.
Voorzetsels met de 4e naamval:
  1. durch = door
  2. für = voor(bestemt voor iemand)
  3. ohne = zonder               Er kommt ohne ihn.
  4. um= om
  5. bis = tot                                                         
  6. gegen = tegen        .        Du spielst gegen mich.                                                                         

Slide 10 - Slide

Personalpronomen

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Welk rijtje voorzetsels hoort bij de derde naamval?
A
aus, durch, für, von, zu, bei
B
seit, aus, für, in, an, bei, mit
C
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu
D
mit, seit, zu, aus, neben, zwischen

Slide 13 - Quiz

Voorzetsels vierde naamval
A
durch, entlang, für, gegen, ohne, um, bis
B
duch, fur, gegen, ohne, um, entlang, bies
C
dürch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang,

Slide 14 - Quiz

Ist das Telefon ... (voor) ... (mij)?
A
durch mich
B
gegen mich
C
für mich
D
fur mich

Slide 15 - Quiz

Wähle den richtigen Personalpronomen (pers.vnw).
(ik) Das ist für ______.
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 16 - Quiz

Wähle den richtigen Personalpronomen (pers.vnw).
(wij) Peter spielt gegen ______.
A
wir
B
uns (3)
C
uns (4)

Slide 17 - Quiz

Wähle den richtigen Personalpronomen (pers.vnw).
(zij enk) Er fährt mit _______ nach Hause.
A
sie (1)
B
ihr
C
sie (4)

Slide 18 - Quiz

Gehst du mit ..... (ons) ins Kino?
A
wir
B
uns
C
ihm

Slide 19 - Quiz

Heute Abend komme ich zu ....(jou)
A
dir
B
du
C
ihr

Slide 20 - Quiz

Für ...... (wie) hast du die Blumen gekauft?

A
wem
B
wen
C
wer

Slide 21 - Quiz

Was ist richtig?
A
nach = landen/gebouwen
B
nach = richting / landen/steden
C
zu = gebouwen/ personen
D
zu = richting

Slide 22 - Quiz

Von...... (wie) hast du das gehört?

A
wem
B
wen
C
wer

Slide 23 - Quiz

Wist je dat...
  • 1x schrijven hetzelfde effect heeft als 7x lezen?
  • herhaling ervoor zorgt, dat je kennis langdurig blijft hangen?
  • Je meer onthoudt van 4x 15 minuten leren dan van 1x een uur?

Slide 24 - Slide

Wist je dat...
  • jouw hersens 4 minuten nodig hebben om zich weer te kunnen focussen nadat je een bericht (WhatsApp, Instagram, Snapchat, iMessage, e-mail etc.) hebt gelezen?

Slide 25 - Slide

Hausaufgaben:

Kapitel 4  Grammatik  Mache Aufgaben 
Lerne: Grammatik 

Slide 26 - Slide