Les 9 - herhalen nwg, vzv, bvb en wederkerend werkwoord

Vandaag 2 februari
  • Herhalen voorzetsel voorwerp
  • Herhalen bijvoeglijke bepaling
  • Herhalen wederkerende werkwoorden
  • Maken proeftoets
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Vandaag 2 februari
  • Herhalen voorzetsel voorwerp
  • Herhalen bijvoeglijke bepaling
  • Herhalen wederkerende werkwoorden
  • Maken proeftoets

Slide 1 - Slide

Koppelwerkwoorden 
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen

Het koppelwerkwoord is het belangrijkste werkwoord in een naamwoordelijk gezegde.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Hij loopt een rondje.
Hij is ziek.

Slide 4 - Slide

Waarin verschilt een naamwoordelijk van een werkwoordelijk gezegde?

Slide 5 - Open question

Hij loopt een rondje.
Onderwerp doet iets.
Hij is ziek.
Onderwerp is iets.

Slide 6 - Slide

Hij maakt een vlog in de achtbaan.
Onderwerp doet iets.
Hij is een vlogger.
Onderwerp is iets.

Slide 7 - Slide

Stappenplan naamwoordelijk gezegde 
1 Zoek het onderwerp van de zin op;
2 Zoek het belangrijkste werkwoord van de zin op;
3 Staat het werkwoord in het rijtje van de kww?
                                                           4  Doet of is het onderwerp iets?

Nee = wwg                                      Doet = wwg                       Is = nwg

Slide 8 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen:
- werkwoordelijk deel (ww.deel) = alle ww in de zin
- naamwoordelijk deel (nw. deel) = eigenschap van het onderwerp (vaak een zn of bn)

Slide 9 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen:
- werkwoordelijk deel (ww.deel) 
- naamwoordelijk deel (nw. deel) 

Thomas zal altijd een fanatieke wielrenner blijven.
ww. deel = zal blijven
nw. deel = een fanatieke wielrenner
nwg = zal een fanatieke wielrenner blijven

Slide 10 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 11 - Slide

Maak een zin met een naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Open question

wwg of nwg?

Mijn vader is vorige week 48 jaar geworden.
A
wwg
B
nwg

Slide 13 - Quiz

wwg of nwg?

De spijkerbroeken schijnen goedkoper te worden.
A
wwg
B
nwg

Slide 14 - Quiz

wwg of nwg?

Tijdens de vakantie zullen we thuis blijven.
A
wwg
B
nwg

Slide 15 - Quiz

wwg of nwg?

Ik word enthousiast van al die leuke vakantieplannen.
A
wwg
B
nwg

Slide 16 - Quiz

Welke informatie heb je onthouden over het koppelwerkwoord?

Slide 17 - Open question

Wij zullen natuurlijk tevreden zijn [met je succes] van dit jaar.
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
voorzetsel voorwerp

Slide 18 - Quiz

Aan het eind van het heel lange schooljaar kijken velen uit [naar de grote vakantie].
A
meewerkend voorwerp
B
bijwoordelijke bepaling
C
voorzetsel voorwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 19 - Quiz

[Aan het einde van het heel lange schooljaar] kijken
velen uit naar de grote vakantie
A
bijvoeglijke bepaling
B
voorzetsel voorwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
meewerkend voorwerp

Slide 20 - Quiz

Morgen zullen de koekjes in een mooie doos [aan de jarige docent] worden gegeven.
A
meewerkend voorwerp
B
bijwoordelijke bepaling
C
voorzetsel
D
onderwerp

Slide 21 - Quiz

Vandaag 2 februari

  • Herhalen voorzetsel voorwerp
  • Herhalen bijvoeglijke bepaling
  • Herhalen wederkerende werkwoorden
  • Maken proeftoets TEAMS

Slide 22 - Slide

[Aan een overgang naar de volgende klas] hoef je natuurlijk niet te twijfelen.
A
bijvoeglijke bepaling
B
onderwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
voorzetsel voorwerp

Slide 23 - Quiz

Aan het einde van het lange schooljaar kijken [velen] uit naar de grote vakantie.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
voorzetsel voorwerp

Slide 24 - Quiz

Mijn [bejaarde] grootouders kochten een geweldig mooie bungalow.
A
bijvoeglijke bepaling
B
bijwoordelijke bepaling
C
Geen van beide

Slide 25 - Quiz

Voetballers van Feyenoord voetballen het liefst op het veld in Rotterdam.
A
Deze zin heeft geen bijvoeglijke bepaling.
B
in Rotterdam = bijvoeglijke bepaling

Slide 26 - Quiz

Roel staat stil [bij het stoplicht].
A
Lijdend voorwerp
B
Bijwoordelijke bepaling
C
Bijvoeglijke bepaling
D
Voorzetselvoorwerp

Slide 27 - Quiz

De docent geeft [woensdag] het boek aan de leerling.
A
Lijdend voorwerp
B
Onderwerp
C
Bijvoeglijke bepaling
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 28 - Quiz

Wat is de bijvoeglijke bepaling?

De ijsblauwe zee in Noorwegen is bevroren.
A
'IJsblauwe' en 'in Noorwegen'
B
'IJsblauwe'

Slide 29 - Quiz

Verplicht wederkerend werkwoord= wg
zich aanstellen
zich bemoeien.
zich ergeren.
zich gedragen.
zich uit de voeten maken.
zich ontfermen.
zich schamen.
zich uitsloven.
Toevallig wederkerend werkwoord= lv
wegen
opmaken
vermaken
snijden
irriteren
beseffen

Slide 30 - Slide

Waarbij hoort het wederkerend voornaamwoord?

Verplicht wederkerend werkwoord:


Toevallig wederkerend werkwoord:
wwg
lijdend voorwerp

Slide 31 - Drag question

Ik schaam me voor mijn moeder.

Is 'zich schamen' een
A
toevallig wederkerend werkwoord
B
verplicht wederkerend werkwoord

Slide 32 - Quiz

Hij verdedigt zich met zijn vuisten!

Is 'zich verdedigen' een
A
toevallig wederkerend werkwoord
B
verplicht wederkerend werkwoord

Slide 33 - Quiz

Zit er in deze zin een verplicht of toevallig wederkerend werkwoord?

In vlakke gebieden blijken rivieren zich vaak te vertakken.
A
verplicht
B
toevallig

Slide 34 - Quiz