Didactiek P3 Les 1

• Welzijn
• MBO
• Studiejaar 1

Ik heb afgelopen periode voldoende aan didactiek gedaan, aan huiswerk en leren voor de toets.

Te weinig

Te weinig en ga dat aanpassen

Voldoende en hou dat zo

Voldoende maar ga het nog beter doen

Het toets cijfer van didactiek past bij de tijd en energie die ik er heb ingestoken.

1. Ja, dit klopt wel aardig
2. Ja, maar toch nog beter dan ik had gedacht.
3. Nee, maar ben positief verrast (had slechter verwacht)
4. Nee, ik had beter verwacht

Je moet training overnemen,
welke vragen zou je stellen

welke onderdelen beschrijf je bij de beginsituatie?

1. Randvoorwaarden, doelstelling, conclusies
2. Motorisch, cognitief en sociaal affectief gedrag doelgroep
3. De bewegingsvormen, organisatie en lesopbouw

wat is de juiste volgorde?

1

2

3

Het verzamelen van gegevens

Het ordenen van gegevens

Het interpreteren van gegevens

Lesgeven bestaat uit een proces van?

1. voorbereiden - organiseren - evalueren
2. nadenken - geven - evalueren
3. voorbereiden - uitvoeren - evalueren
4. beginsituatie - uitvoeren - organiseren

Het schrijven van een algemene doelstelling kan pas...

1. als de specifieke doelstelling is bepaald
2. als de observatie is afgerond
3. als de warming up is geweest
4. als de algemene beginsituatie is beschreven

Het schrijven van een specifieke beginsituatie kan pas...

1. als de inhoud van de warming up bekend is
2. als de algemene doelstelling is vastgesteld
3. als de specifieke doelstelling is vastgesteld
4. als de evaluatie van de vorige les is afgerond

Als je een beginsituatie van de groep omschreven hebt....

1. hoef je die voor een volgende training niet aan te passen.
2. moet je die voor de volgende training weer aanpassen

Wat zijn 3 voorbeelden van motorisch niveau?

1. Kennis hebben, feedback ontvangen, kennis van het lichaam.
2. Samenwerking, winnen/verliezen, luisteren naar elkaar.
3. Koprol maken, sprinten, smashen met volleybal

Als een speler op het juiste moment de buitenspelval toepast, laat deze speler:

1. motorisch gedrag zien
2. cognitief gedrag zien
3. sociaal gedrag zien
4. affectief gedrag zien

Wat zijn 3 voorbeelden van sociaal affectief gedrag?

1. Buitenspel bij voetbal, boos worden, overspelen
2. Opgooien handstand, vanghulp verlenen, bal vangen
3. positief coachen medespelers, motiveren deelnemers, feedback geven

Een heterogene groep bestaat uit leden met dezelfde kenmerken.

1. Waar
2. Niet waar

Als er sprake is van gelijke kenmerken, tot welke groep behoort iemand dan?

1. Informele groep
2. Homogene groep
3. Secundaire groep
4. Hetrogene groep

Motorisch

Is er een sporter geblesseerd

Wat snapt hij/zij niet of wat snapt hij/zij wel

Zijn er sporters die worden gepest

Cognitief

Sociaal - affectief

Met welke 4 factoren houd je rekening bij het invullen van de beginsituatie?