This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
2 havo H4 Lezen
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
Je kunt onderscheid maken tussen standpunten en argumenten.
Je kunt tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
Slide 2 - Slide
Feit of mening? 'Elke week 1 miljoen mondkapjes zonder hulp van het ministerie'
A
Feit
B
Mening
Slide 3 - Quiz
Feit of mening? 'Yes, weer naar school'
A
Feit
B
Mening
Slide 4 - Quiz
Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is.
Voorbeeld:
Het paleis op de Dam staat in Amsterdam.
Het paleis op de Dam heeft een knaloranje voordeur.
De eerste zin is een voorbeeld van een waar feit; de tweede zin is een voorbeeld van een onwaar feit. Je kunt beide feiten controleren door naar de Dam in Amsterdam te gaan.
Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt.
Met iemands mening kun je het eens of oneens zijn.
Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns insziens.
Slide 5 - Slide
Feit of mening? Elke school heeft een eigen plan hiervoor opgezet.
A
feit
B
mening
Slide 6 - Quiz
Feit of mening? Vorige week gingen de basisscholen weer open.
A
feit
B
mening
Slide 7 - Quiz
Feit of mening? Het is voor elke school een interessante, logistieke uitdaging.
A
Feit
B
Mening
Slide 8 - Quiz
Formuleer een feit over het opengaan van de middelbare scholen.
Slide 9 - Open question
Formuleer een mening over het opengaan van de middelbare scholen.
Slide 10 - Open question
argument
Met een argument ondersteun je je mening. Signaalwoorden waaraan je argumenten kunt herkennen, zijn: omdat, want, namelijk en immers.
Voorbeeld:
Je zou dat blauwe jasje aan moeten doen voor het Lentefeest. (= mening). Dat staat je namelijk geweldig! (= argument)
Slide 11 - Slide
Formuleer een argument bij je mening over het opengaan van middelbare scholen.
Slide 12 - Open question
Ik denk dat ik nu wel kan herkennen wanneer er sprake is van een feit of een mening.