28 oktober - lezen/ spreekwoorden en uitdrukkingen

Lezen 
Karel Ende Elegast
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lezen 
Karel Ende Elegast

Slide 1 - Slide

Spreekwoorden & uitdrukkingen

Slide 2 - Slide

Verschil spreekwoorden en uitdrukkingen
  • Een spreekwoord is een vaste zin met een wijsheid of tip.
    Bijvoorbeeld: Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken. 

  • Een uitdrukking is een woord of groepje woorden met een aparte betekenis die je in zinnen kunt gebruiken.
    Bijvoorbeeld: vlinders in je buik hebben. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Welke uitdrukking kwam als tweede aan bod in het filmpje?

Slide 5 - Open question

Welk spreekwoord zie je hier?
A
De appel valt ver van de boom
B
De appel valt niet ver van de boom
C
De appel valt op de grond
D
Alleen deze appel valt op de grond

Slide 6 - Quiz

Welk spreekwoord zie je hier?
A
De hond in de pan vinden
B
De hond eet alles op
C
De hond aan het aanrecht vinden
D
De hond in de pot vinden

Slide 7 - Quiz

Maak het spreekwoord van het plaatje af.

Als de kat van huis is ...
A
Dansen de muizen op tafel
B
Klimmen de muizen op tafel
C
Zwaaien de muizen hem uit
D
Lachen de muizen hem uit

Slide 8 - Quiz

Te veel ... op je vork nemen.

Welk woord moet op de puntjes staan?
A
stro
B
hooi
C
eten
D
gras

Slide 9 - Quiz

FOUTE UITSPRAKEN
In het volgende filmpje gebruikt Fred verschillende spreekwoorden en uitdrukkingen op een verkeerde manier. 

Jij gaat aangeven wat Fred bedoelt. 

Slide 10 - Slide

5

Slide 11 - Video

Wat zijn de foute uitdrukkingen die je hebt gehoord?

Slide 12 - Slide

Welkom! 
Cursus 4 Taal - paragraaf 2 (Blz. 92)

Slide 13 - Slide

Welk spreekwoord bedoelt Fred?
A
Spreken is goed, zwijgen is fout
B
Spreken is goud, zwijgen is zilver
C
Spreken is zilver, zwijgen is goud

Slide 14 - Quiz

Anders had jij nu achter ... gezeten
A
de deur
B
het behang
C
water en vuur
D
slot en grendel

Slide 15 - Quiz

Fred bedoelt: twee handen op een ...
A
buik
B
kruik
C
luik

Slide 16 - Quiz

Fred zegt gebarsten perziken, maar bedoelt ...
A
Gebakken appels
B
Gebakken pruimen
C
Gebakken peren

Slide 17 - Quiz

Nu hebben we de ... aan het dansen
A
muizen
B
beesten
C
poppen
D
moppen

Slide 18 - Quiz

Welk spreekwoord bedoelt Fred?
A
Spreken is goed, zwijgen is fout
B
Spreken is goud, zwijgen is zilver
C
Spreken is zilver, zwijgen is goud

Slide 19 - Quiz

Anders had jij nu achter ... gezeten
A
de deur
B
het behang
C
water en vuur
D
slot en grendel

Slide 20 - Quiz

Fred bedoelt: twee handen op een ...
A
buik
B
kruik
C
luik

Slide 21 - Quiz

Fred zegt gebarsten perziken, maar bedoelt ...
A
Gebakken appels
B
Gebakken pruimen
C
Gebakken peren

Slide 22 - Quiz

Nu hebben we de ... aan het dansen
A
muizen
B
beesten
C
poppen
D
moppen

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Video

Letterlijk vs. figuurlijk
*Letterlijk taalgebruik -> Wat er staat, is wat je bedoelt.
-Toen Jan gegeten had, legde hij zijn handen op zijn buik.

*Figuurlijk taalgebruik -> Er staat iets anders dan wat je bedoelt.
-Mijn ouders zijn twee handen op één buik.

Uit de rest van de tekst kun je opmaken of een zin letterlijk of figuurlijk bedoeld is.

Slide 25 - Slide

Is de volgende uitspraak letterlijk of figuurlijk?

"Je moet nou eens goed in je oren knopen, dat je op tijd moet komen."
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 26 - Quiz

Is de volgende uitspraak letterlijk of figuurlijk?

"Ik heb er een hard hoofd in of ik dit jaar ga slagen voor mijn eindexamen."
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 27 - Quiz

Is de volgende uitspraak letterlijk of figuurlijk?

"Mijn broer krijgt de baard in de keel."
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 28 - Quiz

Is de volgende uitspraak letterlijk of figuurlijk?

"Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles."
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 29 - Quiz

Opdracht 1
Synoniem = een woord dat exact hetzelfde betekent als een ander woord

Uitdrukking = een vaste combinatie van woorden en heeft meestal een indirecte betekenis

Slide 30 - Slide

Maken opdracht 1 t/m 4

Slide 31 - Slide