Optica 3

CHECK-IN
Maarten kan een voorwerp pas scherp zien, als hij het op een afstand van minstens 75 cm houdt. In de verte ziet hij prima. Bereken zijn lenssterkte in deze toestand. Ga uit van b = 17 mm.

Hij wil graag een boek lezen op een afstand van 25 cm. 
Bereken de lenssterkte die hij nodig heeft om op deze afstand een boek te kunnen lezen. 
Wat nu?
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

CHECK-IN
Maarten kan een voorwerp pas scherp zien, als hij het op een afstand van minstens 75 cm houdt. In de verte ziet hij prima. Bereken zijn lenssterkte in deze toestand. Ga uit van b = 17 mm.

Hij wil graag een boek lezen op een afstand van 25 cm. 
Bereken de lenssterkte die hij nodig heeft om op deze afstand een boek te kunnen lezen. 
Wat nu?

Slide 1 - Slide

(op 75 cm)= in de meest geaccomodeerde toestand 

hint  S = 1/v + 1/b
week
les 1 (woensdag)
les 2 
(vrijdag)
20
O1
O2
21
O3
O4
22
O4 + PO
O5
23
PO+ toets bespreken
TV Optica
24
Herh H5
Herh H6
25
TV
TV

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk
Tekenen en rekenen aan lenzen.
S=f1
N=LvLb
=vb
v1+b1=S=f1

Slide 3 - Slide

S = lenssterkte
f = brandpuntsafstand
N = lineaire vergroting


Lv
= voorwerpsgrootte
= beeldgrootte
Lb
v = voorwerpsafstand
b = beeldafstand

Slide 4 - Slide

met een beamer maak je het beeld op het bord veel groter 
met een camera maak je juist kleinere beelden
Huiswerk
v = 10,5 cm = 0,105 m
S = 10,0 dpt

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Aan het eind van de les kun je:
• de functie uitleggen van de belangrijkste onderdelen van het oog;
• uitleggen wat adapteren en accommoderen is;
• aangeven in welke situatie het oog wel of niet moet accommoderen;
• aangeven op welke afstanden een normaalziend oog scherp kan zien en welke lenssterktes
het daarbij moet hebben;
• voor oudzienden, bijzienden en verzienden:
– uitleggen in welke situaties ze niet scherp kunnen zien;
– hoe je dat met correctielenzen kunt verhelpen;
– de stralengang in hun oog schetsen;
– hun lenssterktes berekenen;
– aangeven hoe hun lenssterkte samenhangt met hun nabijheids- en verteafstand.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn de functies van:
  • hoornvlies: hard en doorzichtig kapje
  • pupil: regelt de hoeveelheid licht in het oog (adaptatie)
  • kristallens: niet starre lens
  • netvlies: hierop ontstaan de beelden

Slide 8 - Slide

Het hoornvlies heeft samen met de oogkamer een sterkte van ongeveer 43 dpt.
Achter de oogkamer zit de kristallens.
Deze lens is niet star: met
spieren kun je de lenssterkte laten
variëren van 16 tot meer dan
25 dpt.
Daarmee is de maximale sterkte
van de kristallens aanzienlijk kleiner
dan die van het hoornvlies en
de oogkamer.
In het oog heeft de .................. een vaste waarde
A
voorwerpsafstand
B
beeldafstand

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Het oog kan de lenssterkte aanpassen en maakt zo scherpe beelden (accomoderen).

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Opdracht
Maak met je groepje een poster over:
A. bijziendheid 
(groepje 1 en 4)
B. oudziendheid 
(groepje 2 en 5)
C. verziendheid 
(groepje 3 en 6)
Beantwoord:
- Wat is het probleem met
het oog?
- Teken situatieschetsen over de werking van het imperfecte oog dichtbij en veraf.
- Laat duidelijk zien of leg uit hoe je het probleem kunt verhelpen.

Slide 11 - Slide

6 groepjes van 3/4 personen

15 minuten daarna 
verziend

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

AHW
Maak opdracht 23, 24, 27, 30 en 31

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Je kunt nu:
• de functie uitleggen van de belangrijkste onderdelen van het oog;
• uitleggen wat adapteren en accommoderen is;
• aangeven in welke situatie het oog wel of niet moet accommoderen;
• aangeven op welke afstanden een normaalziend oog scherp kan zien en welke lenssterktes
het daarbij moet hebben;
• voor oudzienden, bijzienden en verzienden:
– uitleggen in welke situaties ze niet scherp kunnen zien;
– hoe je dat met correctielenzen kunt verhelpen;
– de stralengang in hun oog schetsen;
– hun lenssterktes berekenen;
– aangeven hoe hun lenssterkte samenhangt met hun nabijheids- en verteafstand.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Slide

nummering wijzigen? van Barbara