Herhaling les 1 + §6.4 Oogafwijkingen

Lesdoelen
Aan het einde van de les kan je ...
  • weer een beeld construeren m.b.v. constructiestralen
  • uitleggen wat het nabijheidspunt en het vertepunt is;
  • uitleggen wat accommoderen is;
  • uitleggen wat de volgende drie oogafwijkingen inhouden: oudziend, verziend en bijziend;
  • uitleggen welke hulplenzen bij bepaalde oogafwijkingen nodig zijn.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lesdoelen
Aan het einde van de les kan je ...
  • weer een beeld construeren m.b.v. constructiestralen
  • uitleggen wat het nabijheidspunt en het vertepunt is;
  • uitleggen wat accommoderen is;
  • uitleggen wat de volgende drie oogafwijkingen inhouden: oudziend, verziend en bijziend;
  • uitleggen welke hulplenzen bij bepaalde oogafwijkingen nodig zijn.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Hoe gaan de lichtstralen verder?

Slide 3 - Slide

Welke lichtstraal is juist?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 4 - Quiz

Nabijheidspunt,
oudziend

Slide 5 - Slide

Verziend
Nabijheidspunt ligt verder dan 25cm van het oog. Vertepunt ligt voorbij oneindig. Ooglens is niet sterk genoeg voor de bolling. Positieve lens nodig.

Slide 6 - Slide

Bijziend
Nabijheidspunt ligt dichterbij dan normaalziende.
Verheidspunt ligt dichterbij dan oneindig. Lenssterkte oog te sterk. Dus moet verminderd worden, dus divergerende (negatieve) lens.

Slide 7 - Slide

dioptrie
S=1/f
S        de lenssterkte in dioptrie
f      de brandpuntsafstand in meter

Hoe sterker de lens hoe kleiner de brandpuntsafstand

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

§6.4 opgaven 
Maken 38, 39, 41, 42, 44, 47, 48, 50, 53
Blz. 196

klaar?! Kijk de opgaven na. 

Slide 10 - Slide

Is de persoon die deze bril nodig heeft verziend of bijziend?
A
verziend
B
bijziend

Slide 11 - Quiz

Als je bijziend bent zie je voorwerpen dichtbij / ver weg niet scherp
A
Dichtbij
B
Ver weg

Slide 12 - Quiz


Deze situatie hoort bij een:
A
Verziend persoon
B
Bijziend persoon

Slide 13 - Quiz

Als je bijziend bent heb je een:
A
Positieve bril nodig
B
Negatieve bril nodig

Slide 14 - Quiz

Hiernaast zie je het oog van iemand die
A
bijziend is.
B
verziend is.
C
blind is.
D
oudziend is.

Slide 15 - Quiz

Als je negatieve brillenglazen hebt, dan ....
A
ben je bijziend
B
ben je blind
C
ben je verziend
D
heb je een leesbril

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide