B1J Past simple reg verbs + to be and to have

Hi B1J
Today's plan:
  • check last week's task
  • Grammar: past simple
  • weekly task
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hi B1J
Today's plan:
  • check last week's task
  • Grammar: past simple
  • weekly task

Slide 1 - Slide

check homework
Remember:

  • use a pencil or erasable pen to write in your book
  • use a red pen for corrections
page 58

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Turn to page 138

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Past simple
Past simple = verleden tijd
Je gebruikt deze tijd voor dingen die afgelopen zijn. 

Er zijn 2 soorten werkwoorden:
Regelmatige werkwoorden (regular verbs)
en onregelmatige werkwoorden (irregular verbs)

Slide 18 - Slide

Regular verbs
Voor regelmatige werkwoorden geldt de volgende regel:
Je maakt de past simple door -ed achter het werkwoord te zetten.

We walked to school yesterday.
They jumped into the sea.
He worked here last year.

Slide 19 - Slide

spelling:
Als een woord al eindigt op -e zet je er alleen nog -d achter:
He loved playing with lego when he was young. 
The plane arrived at Schiphol last night. 
He liked his presents a lot. 

Slide 20 - Slide

spelling:
Als een woord al eindigt op -y die klinkt als een J: +ed
He played football two years ago. 
We stayed at this hotel in 2020.

Als een woord al eindigt op -y die klinkt als een ie of ai: +ied
They studied really hard before the test week.
We tried to help her.

Slide 21 - Slide

irregular verbs
Irregular verbs gaan niet volgens een bepaalde regel.
Je moet de verleden tijd uit je hoofd leren!

Dit jaar moet je er alvast 2 kennen, de rest komt volgend jaar. 

Slide 22 - Slide

To be

I                     was
you               were
he/she/it   was
we                were
you              were
they             were
To have

I                    had
you             had
he/she/it  had
we               had
you             had
they           had

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide