Chapitre 6 At/m D + bijvoeglijk naamwoord herhalingsles




- Bijvoeglijk naamwoord (Chapitre 5)
- Par. A t/m D (Chapitre 6)
Herhalingsles voor s.o.
1 / 38
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson




- Bijvoeglijk naamwoord (Chapitre 5)
- Par. A t/m D (Chapitre 6)
Herhalingsles voor s.o.

Slide 1 - Slide

L'adjectif (bijv. naamw)
Hoe zat het ook alweer?

Slide 2 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
Mon frère est grand - Mijn broer is groot
Ma soeur est grande - Mijn zus is groot

Slide 3 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over...
A
een lidwoord
B
een bijwoord
C
een zelfstandig naamwoord
D
een werkwoord

Slide 4 - Quiz

De vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Zelfstandig naamwoord is: 
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
-
+e
meervoud
+s
+es

Slide 5 - Slide

De vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Zelfstandig naamwoord is: v >
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
Il est petit
Elle est petite
meervoud
Ils sont petits
Elles sont petites

Slide 6 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op -e of -s
Eindigt een bijvoeglijk naamwoord op een -e? Dan krijgt het geen extra e bij de vrouwelijke vorm.
un garçon timide - une fille timide

Eindigt een bijvoeglijk naamwoord op een -s? Dan krijgt het geen extra s bij de mannelijke vorm in het meervoud.
un éléphant gris - des éléphants gris

Slide 7 - Slide

Ma mère est ....
A
élégant
B
élégante
C
élégants
D
élégantes

Slide 8 - Quiz

Elle a les cheveux (m) ...
A
blond
B
blonde
C
blonds
D
blondes

Slide 9 - Quiz

Je trouve qu'elle est ...
A
drôle
B
drôlee
C
drôles
D
drôlees

Slide 10 - Quiz

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm:
Les T-shirts (m) sont....... (vert)

Slide 11 - Open question

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm:
Ma cousine est (content)

Slide 12 - Open question

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm:
Les chiens sont (gris)

Slide 13 - Open question

Samenvatting
  1. Zoek het zelfstandig naamwoord (of naam) waar het bijv. naamwoord iets over zegt.
  2. Is dit mannelijk of vrouwelijk? Kijk naar lidwoord, mon/ma/mes etc.
  3. Is dit woord enkelvoud of meervoud? Kijk naar les/mes/tes etc.
  4. Pas het bijv. naamwoord (indien nodig) aan  (+e/s)
  5. In je woordenlijst leer je altijd het basiswoordje (grand, petit, etc. 

Slide 14 - Slide

Vocabulaire A + B
Vertaal naar het Nederlands:

Slide 15 - Slide

à gauche
tu as raison
ensuite

Slide 16 - Open question

tout près
cher
la sortie

Slide 17 - Open question

Vertaal N-F: het voetbalveld

Slide 18 - Open question

met de auto
lopend
met de metro

Slide 19 - Open question

snel
soms
tweede

Slide 20 - Open question

C’est quelle direction?

A
à gauche
B
à droite
C
tout droit
D
là-bas

Slide 21 - Quiz

C’est quelle direction?
A
à gauche
B
tout droit
C
à droite
D
loin

Slide 22 - Quiz


à droite !!!

à gauche

tout droit !!!

Slide 23 - Slide

Phrases-Clés C
Vertaal naar het Nederlands:

Slide 24 - Slide

Vertaal N-F: Is het ver?

Slide 25 - Open question

Vertaal N-F: Kunt u het herhalen?

Slide 26 - Open question

Vertaal N-F: Dan gaan we op de fiets.

Slide 27 - Open question

Grammaire D
Vraagzinnen/-woorden

Slide 28 - Slide


A
hoe
B
wie
C
wanneer
D
waar

Slide 29 - Quiz

quand
A
wie
B
wanneer
C
wat
D
waarom

Slide 30 - Quiz

comment
A
hoe
B
hoeveel
C
wat
D
wie

Slide 31 - Quiz

pourquoi
A
wanneer
B
waarom
C
waar
D
hoeveel

Slide 32 - Quiz

Welk vraagwoord hoort er in de zin?

Slide 33 - Slide

On va _________? On va à Amsterdam.

Slide 34 - Open question

C'est _________, ton anniversaire?

Slide 35 - Open question

Tu as _________ de frères et soeurs?

Slide 36 - Open question

_____________ tu vas faire? (wat)

Slide 37 - Open question

           Kies één van de volgende 

1.  maak een mindmap van vocabulaire A + B
opdrachten:

2. Probeer zoveel mogelijk zinnen te maken van vocabulaire A + B (en variaties op de phrases-clés)

Bijv: "le terrain de foot est là-bas, alors on y va à pied!"

Slide 38 - Slide