1hv- Les 1 P2 - werkwoorden

   Deutsch! 
1hv
Les 1
Periode 2

Gutentag!
1 / 27
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

   Deutsch! 
1hv
Les 1
Periode 2

Gutentag!

Slide 1 - Slide

Terugblik toets 1
- toetsinzage in de flex
- zorgvuldig werken: hoofdletters gebruikt?
- studiewijzer volgen
- een nieuwe taal leren kost tijd: routine creëren
- in kleine blokjes leren: plannen!

Slide 2 - Slide

Deutsch sprechen

Spreekopdracht voor een cijfer:

- Gruppe von zwei
- ein Video machen


Slide 3 - Slide

Schritt 3

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Heute
Voorbereiding les 1:
Maken: Schritt 10

Wat te doen na les 1:
Maken: Schritt 11

Slide 7 - Slide

Leerdoelen
9.  Je kun een ansichtkaart schrijven in het Duits.
10. Je kunt een lijst met Duitse info begrijpen.
11. Je kunt getallen in het Duits begrijpen.

Slide 8 - Slide

Wiederholung

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Vertaal 't persoonlijk voornaamwoord:
Habt ihr eine Katze?
A
ik
B
jij
C
wij
D
jullie

Slide 11 - Quiz

Vertaal 't persoonlijk voornaamwoord:
Es regnet sehr hard!
A
hij
B
zij
C
het
D
jullie

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

haben & sein

Slide 14 - Slide

het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 15 - Drag question

Het werkwoord sein.  
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein

Slide 16 - Drag question

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Regel: feesttenten 

Slide 20 - Slide

Kies de juiste vertaling:
hij maakt

A
er mache
B
er macht
C
er machen

Slide 21 - Quiz

Kies de juiste vertaling:
ik woon
A
ich wohnen
B
ich wohnest
C
ich wohnt
D
ich wohne

Slide 22 - Quiz

Kies de juiste vertaling:
jullie heten
A
ihr heißen
B
ihr heißt

Slide 23 - Quiz

Kies de juiste vertaling:
het ligt daar
A
es liegen dort
B
es liegt dort

Slide 24 - Quiz

Kies de juiste vertaling:
zij heet Anja
A
Sie heißt Anja
B
Sie heißen Anja

Slide 25 - Quiz

Kies de juiste vertaling:
hoe heet jij?
A
Wie heißst du?
B
Wie heißt du?

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide