This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
nos.nl
Slide 1 - Link
Slide 2 - Slide
Lesdoelen
Aan het einde van de les:
Je weet welke gevolgen een gletsjer heeft voor het landschap.
Je weet hoe de Alpen eruitzagen tijdens en na de ijstijd.
Je weet wat de kenmerken zijn van de bovenloop van de Rijn.
Slide 3 - Slide
B118 IJstijden
IJstijd/Glaciaal: koude perioden in de geschiedenis van de aarde.
- Gemiddeld 5ºC kouder - Sneeuw wordt samengedrukt tot ijs - Gletsjer / ijskappen breiden zich uit - Door grotere albedo nog kouder (wit weerkaatst zonlicht)
Gletsjer: rivier van ijs die langzaam van de berghelling naar beneden glijdt.
IJstijd / glaciaal: alleen de toppen van
> 2000m hoog kwamen boven het ijs uit
ontstaan Gardameer, Comomeer
In ijstijd valt veel neerslag als sneeuw. Door steeds ontdooien en bevriezen verandert sneeuw in firn: korrelige, overjarige en ijsachtige sneeuw -> firn hoopt zich op in firnbekken: het begin van een gletsjer
Slide 5 - Slide
B119 Gletsjers
Een gletjser begint in een firnbekken: een verzamelplek voor sneeuw hoog in de bergen -> firn = korrelige sneeuw
Bij een vol firnbekken glijdt een ijstong met lage snelheid richting een dal -> firnbekken + ijstong = gletsjer
Gletsjer is voortdurend in beweging, maar lijkt stil te liggen. Geltsjer smelt in het dal -> gletsjerriver
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Slide 8 - Slide
Het ontstaan van gletsjers
Door mechanische verwering zijn veel stenen van de berg op de gletsjer gevallen -> geeft de gletsjers een grauwe kleur.
Puin wordt meegevoerd, vaak naar de randen
Ontstaan van:
- zijmorenen: puin aan zijkant van gletsjer
- grondmorenen: puin onder de gletsjer
- eindmorenen: puin aan het eind van gletsjer
Slide 9 - Slide
Aan de slag:
Wat?
§2.2 Opdrachten: 1 t/m 4
Waar?
Learnbeat (via magister -> leermiddelen)
Hulp?
- Theorie ( = bovenin links)
- Atlas
- Docent
Klaar?
Herhaling / samenvatting maken
Niet af?
Huiswerk voor volgende les
Oefenen met de leerstof
Slide 10 - Slide
Chemische verwering is als het gesteente uiteenvalt zonder van samenstelling te veranderen
A
Goed
B
Fout
Slide 11 - Quiz
Vorstverwering is een voorbeeld van
A
Mechanische verwering
B
Chemische verwering
Slide 12 - Quiz
De afbeelding is een voorbeeld van
A
Erosie
B
Chemische verwering
C
Vorstverwering
D
Sedimentatie
Slide 13 - Quiz
De afbeelding is een voorbeeld van
A
Mechanische verwering
B
Chemische verwering
C
Vorstverwering
D
Erosie
Slide 14 - Quiz
De afbeelding is een voorbeeld van
A
Mechanische verwering
B
Chemische verwering
C
Vorstverwering
D
Erosie
Slide 15 - Quiz
De afbeelding is een voorbeeld van
A
Mechanische verwering
B
Chemische verwering
C
Vorstverwering
D
Erosie
Slide 16 - Quiz
Erosie is het
A
neerleggen van meegevoerd materiaal
B
afschuren en uitschuren van gesteente door water, ijs of wind.
C
uiteenvallen van gesteente onder invloed van
weer en plantengroei.
Slide 17 - Quiz
Jonge gebergten
Oude gebergten
Hoogte
Toppen
Hellingen
Dalen
Steile
Diepe
Minder diepe
Hoger
Lager
Flauwe
Spitse
Afgeronde
Slide 18 - Drag question
Het einde van een gletsjer
Het met puin beladen ijs van de gletsjer schuurt het dal uit = erosie
V-dalen (door rivieren) veranderen in U-dalen (door gletsjers)
In het dal smelten de gletsjers. Ontstaan van:
- gletsjertunnel: onder de gletsjer
- gletsjerpoort: naar buiten de gletsjer = begin van een gletsjerrivier
Slide 19 - Slide
Na de ijstijd
Sinds de laatste ijstijd is de gemiddelde temperatuur gaan stijgen -> afsmelten meeste gletsjers
Sporen ijstijd zijn nog steeds zichtbaar in het landschap: - eindmorenen - meren
Slide 20 - Slide
Lengteprofiel van een rivier: bovenloop, middenloop en benedenloop
Slide 21 - Slide
De bovenloop van de Rijn
De gletsjers van de Alpen zijn de bron voor veel rivieren in Europa, zoals de Rijn die ontstaat in Zwitserland = gemengde rivier.
In de bovenloop van de Rijn: - Hoge stroomsnelheid - Veel erosie - Diepe V-dalen
Slide 22 - Slide
De bovenloop van de Rijn
Hoe en waar ontstaan watervallen?
Op de plek waar hard gesteente overgaat in zacht gesteente:
1. Slijt het zachte gesteente weg door het water.
2. Het harde gesteente blijft liggen
3. Er ontstaat een overhangende rots 4. Hier stort het water naar beneden