Noteer van onderstaande zinnen het onderwerp, het lijdend voorwerp en het meewerkend
voorwerp (indien aanwezig).
a De verslaggevers rekenden hem af op zijn slechte politieke optreden.
b Dat bedrijf heeft veel sponsorgeld nodig.
c De rechter legde de ambtenaar die stiekem filmde in damestoiletten twee maanden celstraf op.
d Mijn docent heeft me wat meer tijd voor het afronden van de opdracht gegeven.
e De band gaf een verrassingsoptreden voor hun meest trouwe fans.
f De medewerker betuigde spijt voor zijn onacceptabele gedrag.