Module grammatica Persoonsvorm, zinsdelen en Onderwerp

Starttaak
Etui, planner, lesboek, leesboek, schrift open en laptop dicht op tafel.

Beschrijf in je eigen woorden de begrippen persoonsvorm en zinsdelen. (In je schrift! Schrijf er boven H20)



Klaar? Stillezen
timer
10:00
1 / 51
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Starttaak
Etui, planner, lesboek, leesboek, schrift open en laptop dicht op tafel.

Beschrijf in je eigen woorden de begrippen persoonsvorm en zinsdelen. (In je schrift! Schrijf er boven H20)



Klaar? Stillezen
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
8:00

Slide 2 - Slide

Deze week
Maandag:Instructie persoonsvorm en zinsdelen
Dinsdag: Instructie onderwerp
Vrijdag:Zelfstandig werken

Weektaak
Leren hoofdstuk 20
Maken: 1, 2, 4 t/m 7

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm vinden? In drie woorden/ termen

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Slide

Oefenen zinsdelen
Per viertal
Zoek de pv
Maak zoveel  mogelijk 'zinnen' , en schrijf ze op in je schrift.
Tel het aantal zinnen die je kunt maken.
Wat zijn volgens jullie zinsdelen?

In deze gemeente rijdt de helft van de bewoners in een volvo.

Slide 7 - Slide

Opdracht 
Maak opdracht
Uit de module

Slide 8 - Slide

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
10:00

Slide 9 - Slide

Starttaak
Etui, planner, lesboek, leesboek, schrift open en laptop dicht op tafel.

Lees onderstaande zinnen. In spreektaal heeft niet elke zin een persoonsvorm. Herschrijf de zinnen zo dat ze ook een persoonsvorm hebben.
1. Geen idee!
2. Allemaal aan de kant!
3. Twee koffie en een cola, alstublieft!

Klaar? Stillezen
timer
10:00

Slide 10 - Slide

Deze week
Maandag:Instructie persoonsvorm en zinsdelen
Dinsdag: Instructie onderwerp
Vrijdag:Zelfstandig werken

Weektaak
Leren en maken blz 1 t/m 7 uit de reader

Slide 11 - Slide

Deze les......
Je leert hoe je het onderwerp kunt herkennen in een zin.

Terugblik PV
Instructie onderwerp
Oefenen in tweetallen

Slide 12 - Slide

( Wat weet ik nog?)
De pv vind ik door 3 proeven, welke?

Slide 13 - Open question

(Wat weet ik nog?)

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Wat is de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 14 - Quiz

(Wat weet ik nog?)

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Iedereen weet wat de persoonsvorm is.
A
Iedereen
B
Weet
C
Persoonsvorm
D
Is

Slide 15 - Quiz

Wat is een zinsdeel?
A
Het groepje woorden in een zin dat bij elkaar hoort
B
een voltooid deelwoord
C
altijd een werkwoord dat alleen staat
D
een woord

Slide 16 - Quiz

(Wat weet ik nog?)

Ik wil naar huis.
Alles wat voor de pv kan staan, is een zinsdeel. Wat is dus zeker een zinsdeel?
A
ik
B
naar huis
C
wil
D
niets

Slide 17 - Quiz

Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Hij eet een appel.'
A
3 zinsdelen
B
2 zinsdelen
C
4 zinsdelen
D
1 zinsdeel

Slide 18 - Quiz

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
10:00

Slide 19 - Slide

Deze week
Maandag:Instructie persoonsvorm en zinsdelen
Dinsdag: Instructie onderwerp en lijdend voorwerp
Vrijdag:Zelfstandig werken

Weektaak
maken en leren reader blz 1 t/m 10

Slide 20 - Slide

Instructie
Leerdoel: Ik kan het onderwerp herkennen in een zin

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Wat is de persoonsvorm en het onderwerp? 
Sleep naar de goede plek.
persoonsvorm (pv)
onderwerp (ond)

Julia

leert

goed

voor haar toets.

Slide 28 - Drag question

Wat is de persoonsvorm en het onderwerp in de zin?
persoonsvorm
(PV)
onderwerp
(O)
Gisteren
dronken
Stan en ik
 cola

Slide 29 - Drag question

Persoonsvorm
Onderwerp
Gisteren
heeft
mijn opa
geschaatst

Slide 30 - Drag question

Wat is het onderwerp van een zin? Het onderwerp van een zin...
A
... vertelt wat er in de zin gebeurt.
B
... vertelt wanneer iets in een zin gebeurt.
C
... vertelt wie iets doet in de zin.
D
... vertelt wat iets doet in een zin.

Slide 31 - Quiz

Onderwerp? Hoe vind je het onderwerp in de zin?
A
door de zin vragend te maken.
B
Wie of wat + persoonsvorm?’
C
Wie of wat + onderwerp + gezegde?’

Slide 32 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 33 - Quiz

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is een nieuw zinsdeel. 

Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 

Lijdend voorwerp (lv)

Slide 34 - Slide

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP

Let op: 
  • niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
  • Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is de persoon die iets overkomt in de zin.

Slide 35 - Slide

Wat is een lijdend voorwerp?
A
iets dat nodig is voor de handeling uit de zin
B
iets of iemand die de handeling uitvoert
C
iemand die iets zegt
D
het lijdend voorwerp bestaat niet

Slide 36 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 37 - Quiz

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Een vraagzin maken
B
Aan wie of voor wie...?
C
Wie/wat+pv+o+gezegde
D
Wie/wat+gezegde

Slide 38 - Quiz

Het lijdend voorwerp is altijd een persoon.
A
juist
B
onjuist

Slide 39 - Quiz

Nu jij
Maken en leren reader
t/m blz 10

Slide 40 - Slide

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
10:00

Slide 41 - Slide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp is iemand die meewerkt met het onderwerp. Het meewerkend voorwerp ontvangt iets.

Leon geeft een cadeau aan Emma.

Let op! Niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp.

Slide 42 - Slide

Hoe vind je het MV?

Vraag:
Aan wie of voor wie + wwg + O+ LV
(aan wie/voor wie+ alles)

Slide 43 - Slide

Volgorde zinsontleden!
Piet= PV
Zag= zindsdelen
Grote= gezegde werkwoordelijk gezegde
Overhemden= Onderwerp

Liggen= LV
Met= MV

Slide 44 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Een vraagzin maken
B
Aan wie of voor wie...?
C
Wie/wat+pv+o+gezegde
D
Wie/wat+gezegde

Slide 45 - Quiz

Een meewerkend voorwerp
A
staat in elke zin
B
moet altijd aan/voor bevatten
C
staat in een zin met werkwoorden die iets te maken hebben met vertellen of geven
D
"ondergaat'' wat het onderwerp doet

Slide 46 - Quiz

Wat kan je altijd bij het meewerkend voorwerp doen?
A
aan/voor toevoegen
B
alleen voor toevoegen
C
aan/voor weghalen
D
aan weghalen

Slide 47 - Quiz

Het meewerkend voorwerp...
A
aan wie of voor wie + wg + ow + lv
B
wie + gezegde + onderwerp
C
wat + gezegde + onderwerp
D
is altijd een voorwerp

Slide 48 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt, noem je bijwoordelijke bepaling.

Slide 49 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
Geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, hoe....

Slide 50 - Slide

Nu jij....
Maken opdracht 4, 5, 6

Slide 51 - Slide