Voorbeelden bijwoordelijke bepaling
De bwb in elke zin is schuin.
Morgen gaan we naar de film. (wanneer?)
Mijn nichtje speelt in de tuin. (waar?)
Ze gaan op vakantie naar Corsica. (waarheen?)
Hij gaat niet naar school omdat hij ziek is. (waarom?)
We gaan met de trein naar Kopenhagen. (hoe?)
Die jas kostte 150 euro. (hoeveel?)