Taal: hoofdletters

Doel
Ik weet wanneer ik een hoofdletter schrijf en wanneer niet. 
1 / 10
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Doel
Ik weet wanneer ik een hoofdletter schrijf en wanneer niet. 

Slide 1 - Slide

Wanneer schrijf ik een hoofdletter?
Je schrijft een hoofdletter...

...aan het begin van de zin (bijvoorbeeld: Dit paspoort is nieuw.)
...voor namen van mensen, dieren of dingen (bijvoorbeeld: Ik geef mijn gitaar aan Dora. Mijn konijn heet Pluis. Zij kijken naar het Jeugdjournaal.)

Slide 2 - Slide

Wanneer schrijf ik nog meer een hoofdletter?
  • Voor aardrijkskundige namen. (namen van landen, provincies, streken, plaatsen, straten, rivieren, zeeën en planeten). Het schip vaart naar Frankrijk. Zij woont in de Mussenlaan. 
  • Voor namen van volken, talen en inwoners van landen en plaatsen:             bijv. Zij spreekt goed Turks. De Belgen waren erg gastvrij. 
  • Voor feestdagen: bijv: Wij zijn vrij met Pasen.
  • gebeurtenissen uit de geschiedenis: bijv. De les ging over de Tweede Wereldoorlog.

Slide 3 - Slide

Nu jullie
Bedenk samen een zin waar minimaal 2 hoofdletters gebruikt worden. 

Slide 4 - Slide

Welke woorden schrijf je met een hoofdletter?

"nodig jij hasancan uit voor je feestje?"
A
Nodig, Jij
B
Nodig, Hasancan
C
Nodig, uit
D
Nodig, Feestje

Slide 5 - Quiz

Welke woorden schrijf je met een hoofdletter?

"onze hond astor is nog heel speels."
A
Onze, Hond
B
Onze, Astor
C
Onze, Nog
D
Onze, Speels

Slide 6 - Quiz

Welke woorden schrijf je met een hoofdletter?

"kun je op die school chinees leren?"
A
Kun, Je
B
Kun, School
C
Kun, Chinees
D
Kun, Leren

Slide 7 - Quiz

Welke woorden schrijf je met een hoofdletter?

"ik heb op koningsdag een oranje hoed gekocht."
A
Ik, Koningsdag
B
Ik, Oranje
C
Ik, Hoed
D
Ik, Gekocht

Slide 8 - Quiz

Blok 7 week 1 les 2
Maak alle opgaven zelfstandig. 

Klaar?
Tien minuten + en daarna persoonlijke leerdoelen

Slide 9 - Slide

Gooi de dobbelsteen!
Wat was het doel?                                                                     Wat was het doel?

Hoe ging het samenwerken?                                               Kon je je concentreren?

Wat vond je moeilijk?                                                                Wat lukte goed?

Slide 10 - Slide