Dag 1

Nieuwe woorden Thema 18
Nederland
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nieuwe woorden Thema 18
Nederland

Slide 1 - Slide

woorden
de agenda
al
anders
de auto
de berg
het bos




Slide 2 - Slide

de agenda (znw)
  • een boekje of een computerprogramma waarin je afspraken opschrijft
  • de agenda - de agenda's

  • zin: Schrijf je deze afspraak in je agenda?
  • zin: Ik schrijf mijn huiswerk in mijn agenda.
1

Slide 3 - Slide

al
  • dit woord gebruik je om uit te drukken dat iets eerder gebeurt dan je dacht

  • zin: Ik ben te laat de trein rijdt al weg.
2

Slide 4 - Slide

anders
  • op een andere manier
  • anders <--> dezelfde, hetzelfde

  • zin: Deze meneer schildert anders (met zijn voet).
  • zin: We kunnen gaan schaatsen of anders naar de bioscoop.
3

Slide 5 - Slide

de auto (znw)
  • een voertuig met meestal vier wielen en een motor waar personen in rijden
  • de auto - de auto's 

  • zin: Onze buren hebben een nieuwe auto gekocht.
  • zin: In Nederland rijden de auto's rechts.
6

Slide 6 - Slide

de berg (znw)
  • een hoog deel van de aarde
  • de berg - de bergen

  • zin: In Nederland hebben we geen bergen.
  • zin: De hoogste berg ter wereld is de Mount Everest.
7

Slide 7 - Slide

het bos (znw)
  • een gebied met veel bomen dicht bij elkaar
  • het bos - de bossen

  • zin: We maakten een wandeling in het bos.
  • zin: In de herfst kun je heerlijk wandelen in het bos.
8

Slide 8 - Slide

Verwerkingsvragen thema 18
Nederland

Slide 9 - Slide

Wat zag je toen je net in Nederland was?

Slide 10 - Mind map

Welk lidwoord?
............... agenda
1
A
de
B
het

Slide 11 - Quiz

A - Schrijf je deze afspraak in je ....?
B - In ............ wordt het graan geoogst.
1/5
A
A - agenda B - april
B
A - agenda B - augustus
C
A - huiswerk B - april
D
A - huiswerk B - augustus

Slide 12 - Quiz

al betekent ..............
2
A
eerder dan je dacht
B
later dan je dacht

Slide 13 - Quiz

A - We kunnen gaan winkelen of anders naar de bioscoop gaan.
B - Ik ben te laat de bus rijdt al weg.
2/3
A
A - fout B - fout
B
A - goed B - fout
C
A - goed B - goed
D
A - fout B - goed

Slide 14 - Quiz

Waar staat de betekenis van het woord:
anders?
3
A
een boekje waarin je afspraken schrijft
B
eerder dan gedacht
C
op een andere manier
D
de achtste maand van het jaar

Slide 15 - Quiz

Maak een goede zin.
gebruik het woord: het bos
8
timer
1:30

Slide 16 - Open question

Goed of fout?
A - Een bos is een gebied met veel bomen bij elkaar.
B - Een bos is een gebied met veel bergen.

8
A
A - fout B - goed
B
A - goed B - goed
C
A - goed B - fout
D
A - goed B - goed

Slide 17 - Quiz