Steunles zinsontleding2 - 181218

di. 18 juni
grammatica zinsdelen
&
grammatica woordsoorten
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

di. 18 juni
grammatica zinsdelen
&
grammatica woordsoorten

Slide 1 - Slide

programma
  • herhalen grammatica zinsdelen stappenplan
  • tweede deel oefenzinnen
  • ophalen kennis woordsoorten
  • uitleg woordsoorten
  • oefenen met woordsoortbenoeming

Slide 2 - Slide

stappenplan ontleden
  1. Zoek de persoonsvorm (pv)
  2. Verdeel de zin in zinsdelen
  3. Zoek het onderwerp (ow)
  4. Benoem het werkwoordelijk gezegde (wg)
  5. Zoek het lijdend voorwerp (lv)
  6. Zoek het meewerkend voorwerp (mv)
  7. Zoek de bijwoordelijke bepaling (bwb)

Slide 3 - Slide

aan de slag
maken en bespreken zin 6 t/m 8

Slide 4 - Slide

Welke woordsoorten ken je?

Slide 5 - Mind map

woordsoorten
  • zn = zelfstandig naamwoord
  • --> beschrijft een mens, dier, ding of gevoel, ook eigennamen van personen, steden, gebieden zijn zn.
  • lw = lidwoord
  • --> Er zijn drie lidwoorden: de, het, een. Ze staan altijd voor een zn
  • blw =  
  • --> bepaald lidwoord = de/het
  • olw = 
  • --> onbepaald lidwoord = een

Slide 6 - Slide

woordsoorten
  • ww = werkwoord
  • --> zegt wat iemand/iets doet of overkomt en je kunt het vervoegen
  • --> bijvoorbeeld: werken, lachen, fietsen
  • bn = bijvoeglijk naamwoord
  • --> zegt iets over een zn
  • --> bijvoorbeeld: de harde vloer, het mooie gezicht, het stoute kind.
  • aanw.vnw = aanwijzend voornaamwoord
  • --> met een aanw.voornw. wijs je iets aan
  • --> bijvoorbeeld: deze, die, dit, dat, zulke, zo'n, dergelijke

Slide 7 - Slide

woordsoorten
  • vr.vnw = vragend voornaamwoord
  • --> meestal aan 't begin v een vraag/ in een zin die gemaakt is v een vraag
  • --> bijvoorbeeld: wie, wat, welke, wat voor (een)
  • vz = voorzetsels
  • --> zijn vaak korte woorden, altijd gebruikt in combi met andere woorden
  • --> bijvoorbeeld: op, na, door, tussen, in, uit, voor enz.
  • --> "kast-woorden", vz staan nooit los, als deel ww dan geen vz (ophalen)

Slide 8 - Slide

woordsoorten
  • bw = bijwoord
  • --> geeft vaak plaats/ richting/ reden/ ontkenning/ tegenstelling aan
  • --> bijvoorbeeld: morgen, overal, misschien, niet, wel

Slide 9 - Slide

oefenen met woordsoorten
  1. Schrijf alle zn op uit zin 1 t/m 8.
  2. Schrijf alle lw op uit zin 1 t/m 8. Geef aan of het een blw of een olw is.
  3. Schrijf alle ww op uit zin 1 t/m 8.
  4. Schrijf alle bn op uit zin 1 t/m 8.

Slide 10 - Slide

Tijd over?
Ga oefenen oefenen met woordsoorten op www.cambiumned.nl/oefenen/grammatica/woordsoorten/ 

Kies wat je het moeilijkst vindt!

Slide 11 - Slide