Schrijfexamen 2F herhaling


Doel: je weet wat je kunt verwachten


EXAMEN SCHRIJVEN
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson


Doel: je weet wat je kunt verwachten


EXAMEN SCHRIJVEN

Slide 1 - Slide

Schrijftaken  examenNederlands
  • Zakelijke brief of e-mail (zakelijke correspondentie)
  • Artikel of verslag
  • Opdracht met een praktisch doel (bijvoorbeeld een advertentie of formulier)
  • Examen 2F: drie schrijftaken

Slide 2 - Slide

Hoeveel tijd krijg je om het examen te maken?
A
90 minuten
B
60 minuten
C
Meestal 120 minuten
D
Meestal 60 minuten

Slide 3 - Quiz

Tijdens het examen schrijf je bijvoorbeeld een zakelijke e-mail, artikel en
A
arbeidsovereenkomst
B
opdracht formulier invullen
C
boekverslag
D
Geen van genoemde antwoorden is juist.

Slide 4 - Quiz

Tip
Houd de tijd in de gaten. Je hebt 3x20 minuten.
Zorg dat je voldoende tijd hebt voor de controlerende fase.

Slide 5 - Slide

Je schrijfexamen telt voor 50% mee op je diploma.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Schrijf de plaats en datum op (zakelijke brief)

Slide 7 - Open question

Geachte meneer/mevrouw,
A
Juiste aanhef voor een zakelijke mail
B
Onjuiste aanhef voor een zakelijke mail

Slide 8 - Quiz

Met Vriendelijke Groet,
A
Juiste afsluiting van een zakelijke mail
B
Onjuiste afsluiting van een zakelijk mail

Slide 9 - Quiz

Welke onderwerpregel is goed:
A
Betreft: Klacht
B
Betreft: klacht
C
Betreft: klacht over de onvriendelijke verkoper op 10 oktober
D
Betreft: klacht klantvriendelijkheid

Slide 10 - Quiz

Samenhang houdt in dat je een logisch verhaal schrijft met een inleiding, kern en slot.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

In een persoonlijke brief mag ik best schrijffouten maken. Het is tenslotte een persoonlijke brief....
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Waarom moet je alinea's maken?
A
Alinea's?
B
Dan lijkt het meer tekst.
C
Voor de leesbaarheid.
D
Om te informeren.

Slide 13 - Quiz

Beste MediaMarkt,
Ik ben heel erg boos. (Verbeter)

Slide 14 - Open question

Je mag afkortingen gebruiken in een zakelijke brief, zoals bijv. m.v.g. n.v.t. etc.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

Tip
Controleer jouw schrijfproduct na afloop op HOOFDLETTERS en punten. 

Slide 16 - Slide

Wat zijn signaalwoorden en waarom gebruik je signaalwoorden?

Slide 17 - Mind map

Ik kook rommelig                draag ik een keukenschort.
Niemand ziet mij               ik mijn lichten aan doe.
Jan eet dagelijks een boterham met kaas                 dat hij liever salami eet.
daarom
tenzij
ondanks

Slide 18 - Drag question

Welk voornaamwoord staat tussen de haakjes?
Het meisje (dat) daar loopt is mijn zusje.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 19 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Deze
Hij
Zijn
Dat
Het
Hun
Mijn
Die

Slide 20 - Drag question

Welke zin is goed?
A
Hij kreeg een cadeau, dat hij erg leuk vond.
B
Hij kreeg een cadeau, wat hij erg leuk vond.

Slide 21 - Quiz

Wat is betekenisverschil tussen zin A en B uit de vorige vraag?

Slide 22 - Open question

Het examen, .............we volgende week maken.
A
die
B
deze
C
dat
D
wat

Slide 23 - Quiz

Wat wil je nog weten over het examen?

Slide 24 - Open question