Leestoets 3/4 & Over taal 5/6

_______________________________
          
____
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

_______________________________
          
____

Slide 1 - Slide

leestoets

- herken je teksten met een mening;

- ken je het verschil tussen objectieve en subjectieve teksten;

- kun je feiten en meningen herkennen;

- herken je signaalwoorden en de verbanden die ze laten zien.



- heb je geoefend met wat je in eerdere blokken geleerd hebt; (verwijswoorden, signaalwoorden, onderwerp, hoofdgedachte, kernzinnen, etc.)

- heb je verschillende soorten teksten gelezen.
(informatieve, overtuigende, activerende, etc.)


Slide 2 - Slide

Aan de slag
timer
45:00
klaar?? 
dan boek lezen..

Slide 3 - Slide

Aan het einde van de les

  • begrijp je de betekenis van verschillende examenwoorden;
  • begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit teksten;
  • weet je wat een dubbele ontkenning is;
  • weet je wat een verhaspeling is;
  • weet je wat de invloed van het Engels op de Nederlandse taal is.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Aan het werk
Blok 5 Over taal
timer
40:00

Slide 6 - Slide


Onze huidige gymleraar is veel strenger dan onze vroegere leraar. 

Welk woord is een synoniem of tegenstelling van huidige?
Noteer het woord.

Slide 7 - Open question

Onze huidige gymleraar is veel strenger dan onze vroegere leraar.
A
tegenstelling
B
synoniem

Slide 8 - Quiz



De tuin van mijn opa en oma is piepklein, die van ons juist immens
Welk woord is een synoniem of tegenstelling van immens?
Noteer het woord.

Slide 9 - Open question

De tuin van mijn opa en oma is piepklein, die van ons juist immens.
A
tegenstelling
B
synoniem

Slide 10 - Quiz


Ik ben nooit niet bang in de achtbaan.
Verbeter de dubbele ontkenning in de zin.

Slide 11 - Open question



Het is verboden om hier geen fietsen te plaatsen.                 Verbeter de dubbele ontkenning in de zin.

Slide 12 - Open question

In welke zin zit een verhaspeling?
A
Deze doos weegt echt zwaar.
B
Deze doos is echt zwaar.
C
Deze doos weegt echt veel.

Slide 13 - Quiz

In welke zin zit een verhaspeling?
A
Benny wilde de fietser voorbijgaan.
B
Benny wilde de fietser passeren.
C
Benny wilde de fietser voorbij passeren.

Slide 14 - Quiz

_____________

Slide 15 - Slide