Oefentoets 3m Zakelijk lezen 1-3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Kan een tekst meerdere tekstdoelen hebben?

1. Nee
2. Ja, maar er is dan één de belangrijkste.

Wat is géén leesdoel?

1. Je wilt de inhoud begrijpen.
2. Je bent op zoek naar informatie.
3. Je wilt de inhoud onthouden.
4. Je hebt toch niks anders te doen.

Noem drie tekstdoelen

Wat doe je niet bij verkennend lezen?

1. Je bekijkt de plaatjes.
2. Je leest de kern.
3. Je leest koppen en andere schuingedrukte woorden.
4. Je leest in de inleiding en het slot.

Welke leesmanier volg je als je niet weet of de tekst wel betrouwbaar is?

1. Zoekend lezen
2. verkennend lezen
3. kritisch lezen
4. grondig lezen

Wat is het verschil tussen een zin en een regel?

Wat is een alinea?

Waar vind je de kernzin van een alinea?

1. Alleen de eerste regel.
2. De eerste en de tweede regel.
3. De eerste, tweede en derde regel.
4. De eerste, tweede of laatste regel.

Welke functies van een inleiding ken je?

Waarmee kan de schrijver een tekst afsluiten in het slot?

Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?

1. Waarom is deze tekst geschreven?
2. Waar gaat deze tekst over?
3. Wat wil de schrijver bereiken met deze tekst?
4. Voor wie is deze tekst geschreven?

Met welke vraag vind je de hoofdgedachte van de tekst?

1. Wat is de bron van deze tekst?
2. Wie is de schrijver?
3. Waar gaat de tekst over?
4. Wat zegt de schrijver over het onderwerp?

Wat is een deelonderwerp?

1. In max. drie woorden waar een of meerdere alinea's over gaan.
2. In een zin waar een of meerdere alinea's over gaan.

Wat is het verschil tussen een kop en een titel?

Wat schrijf je op als je gaat citeren?

1. De hele zin
2. De eerste twee en laatste twee woorden.
3. De hele zin of de eerste twee en laatste twee woorden + regelnummer.

Let op!

Zinsgedeelte: één of meerdere woorden uit één zin

LET OP!

Zinsgedeelte: één of meerdere woorden uit een zin.

Woord: één woord

Zin: één zin van hoofdletter tot punt/uitroepteken/vraagteken.  

Welke vraag helpt je niet om de doelgroep van een tekst te herkennen?

1. Wat is het onderwerp van de tekst?
2. Wat is de bron? Staat de tekst in 'n jongerenblad of in een krant?
3. Hoe lang is het artikel?
4. Wordt de lezer met 'u' of 'jij' aangesproken?

Verwijswoorden

Verwijswoorden verwijzen naar een woord, woordgroep of een zin. Een schrijver maakt gebruik van verwijswoorden om een tekst makkelijker leesbaar te maken. 

Iedereen moet zelf boterhammen meenemen en dat vind ik belachelijk.
Waar verwijst 'dat' naar?

1. Iedereen
2. Boterhammen
3. Dat iedereen zelf boterhammen mee moet nemen.

Die oude kleren heb ik verkocht op Vinted. Een vrouw bood daar veel geld voor.

Waar verwijst 'daar' naar?

1. Die oude kleren
2. Die oude kleren heb ik verkocht op Vinted
3. op Vinted

Ik pas elke zaterdagavond op. Daar heb ik al veel geld mee verdiend.
Wat is het verwijswoord?

1. Ik
2. daar
3. al
4. daar... mee

Waarvoor dienen signaalwoorden?

1. Ze geven een tekstverband aan.
2. Ze geven een tekstverband aan en maken daardoor de tekst duidelijker.
3. Je kunt dan goed zien of je het eens bent met de tekst.
4. Zo wordt het tekstdoel duidelijker.

Welk tekstverband?
Als je alle klusjes hebt gedaan, krijg je je zakgeld.

1. voorbeeld
2. oorzaak-gevolg
3. voorwaarde
4. tegenstelling

Welk tekstverband?
Doordat de bus niet kwam opdagen, kwam ik te laat op school.

1. Reden
2. middel-doel
3. voorwaarde
4. oorzaak-gevolg

De tekstverbanden 'reden' en 'oorzaak-gevolg' lijken erg op elkaar. Wat is het verschil?

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?

Vul in:
Bij een betoog verdedigt de schrijver een ...... . Dit doet hij door het geven van ....... . Dit zijn ...... die vertellen waarom hij het ermee eens is.

Waarom gebruik je tegenargumenten in je betoog en wat doe je daarmee?