§ 2.4 Geld, de smeerolie van ruil

Directe en indirecte ruil
Geld
Waarde
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Directe en indirecte ruil
Geld
Waarde

Slide 1 - Slide

Directe ruil
Indirecte ruil
Goederen tegen goederen
Goederen tegen geld

Slide 2 - Drag question

3 functies van geld
- ruilmiddel
-oppotmiddel
-rekenmiddel

Slide 3 - Slide

Filmpje
Kijkopdracht: aan welke eisen moet iets voldoen om als geld te kunnen functioneren?

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Technische eisen geld
- geld moet deelbaar zijn
-geld moet handzaam zijn
- geld moet duurzaam zijn
- geld mag niet makkelijk na te maken zijn

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Hoge stoffelijke waarde
Munten waren vroeger van goud of zilver
Vertrouwen gebaseerd op edelmetaal

Gouden standaard: elke munt en bankbiljet was inwisselbaar voor bepaalde hoeveelheid geld (goud)
--> rem op groei geldhoeveelheid
Kan niet meer geld in omloop zijn dan de goudhoeveelheid

Slide 8 - Slide

Fiduciair geld
Geld ontleent zijn waarde aan het vertrouwen dat mensen erin hebben en niet aan de waarde van het materiaal waarvan het is gemaakt.

Slide 9 - Slide

chartaal en giraal geld
Chartaal geld: contant geld
Giraal geld: het geld op de betaalrekeningen

Geld op de spaarrekening, is dat giraal geld?

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

De waarde van geld
  • Intrinsieke waarde: de waarde van het materiaal waarvan het geld gemaakt is. (vroeger goud/zilver nu: nikkel, zink etc) Nominale waarde : de waarde die op het geld gedrukt staat.
  • Interne waarde: de koopkracht van het geld. De hoeveelheid middelen die je voor je geld kunt kopen. --> afhankelijk van prijspeil

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Welke waarde van geld is de afgelopen maanden sterk gedaald
A
Nominale waarde
B
Intrinsieke waarde
C
Interne waarde

Slide 14 - Quiz

Peter heeft voor €2000 schade aan zijn auto. Welke functie van geld wordt hier gebruikt?
A
rekenfunctie
B
ruilfunctie
C
oppotfunctie

Slide 15 - Quiz

Het geld op mijn betaalrekening is een voorbeeld van
A
Giraal geld
B
Chartaal geld
C
geen van beide

Slide 16 - Quiz

De waarde van het materiaal waarvan geld gemaakt is noemen we
A
Extrinsieke waarde
B
Nominale waarde
C
Intrinsieke waarde
D
Interne waarde

Slide 17 - Quiz

Sandra krijgt €5,- zakgeld per week, daarvoor kan ze 5 keer een broodje halen in de kantine. Welke waarde van geld komt in bovenstaande voorbeeld aan de orde?
A
Extrinsieke waarde
B
Nominale waarde
C
Intrinsieke waarde
D
Interne waarde

Slide 18 - Quiz

Wet van Gresham
Wet van Gresham:”Bad money drives out good money”. Munten met hoge intrinsieke waarde 
worden bewaard en alleen munten 
met lage intrinsieke waarde worden 
uitgegeven. 
“Bad money” blijft dus in omloop, “good money” verdwijnt.

Slide 19 - Slide

Leren voor voortgangstoets: hoofdstuk 1
Begrippen op bladzijde 32
Actief lezen (jezelf overhoren, dingen opschrijven)
Vaardigheden:
Bereken procentuele verandering reëel inkomen
Zie voorbeeld. Maken 1.3 en 1.5
Budgetlijn tekenen en analyseren: 1.9 en 1.10

Slide 20 - Slide