haben & sein, esttenten

Heute
- haben & sein
- schwache verben



1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Heute
- haben & sein
- schwache verben



Slide 1 - Slide

     Grammatik: haben sein & werden
 Übungen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

maak de juiste combinaties
sleep de werkwoorden naar het juiste persoonlijk voornaamwoord op de volgende dia's

Slide 4 - Slide

het werkwoord haben
ich
du
e/s/e
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 5 - Drag question

het werkwoord sein
ich
du
e/s/e
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 6 - Drag question

haben oder sein ????
Vergiss nicht, zu konjugieren (vervoegen) !!!!

Slide 7 - Slide

............... du Zeit für mich?

Slide 8 - Open question

Ich weiß nicht, was ich falsch gemacht ................ .

Slide 9 - Open question

.................. du müde?

Slide 10 - Open question

.............. Sie schon wieder krank?

Slide 11 - Open question

Wir ............... unseren Eltern eine Karte geschrieben.

Slide 12 - Open question

Ich ........ jetzt vierzehn Jahre alt.

Slide 13 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van haben?
A
gehaben
B
gehat
C
gehabt
D
gehabe

Slide 14 - Quiz

Johann, wo...............du?

Slide 15 - Open question

.............. ihr froh, dass der Urlaub beginnt?

Slide 16 - Open question

Er ........... seine Oma schon lange nicht mehr gesehen.

Slide 17 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord
van sein?
A
geseind
B
gewesen
C
gewest
D
gesind

Slide 18 - Quiz

Es hat geregnet. Die Straße ........ nass.

Slide 19 - Open question

Wat vind je aan dit onderdeel nog lastig?

Slide 20 - Open question

Zwakke werkwoorden
...zijn regelmatig

...worden volgens een vast schema vervoegd

Er bestaat ook een handig ezelsbruggetje voor. 

Slide 21 - Slide

Hoe krijg je de stam?
In het Duits krijg je de stam door
van het hele werkwoord

de -en of -n (als er geen 'e' voor staat)
weg te laten

Voorbeelden:
machen > mach;  spielen > spiel;  radeln > radel

Slide 22 - Slide

Ezelsbruggetje





Achter de stam van het werkwoord komen de uitgangen:

(FE)    E - ST - T - EN - T - EN

 

Slide 23 - Slide

Voorbeeld: machen (doen, maken)
(ik)
(jij)
(hij/zij/het)      (wij)
(jullie) 
(zij/u)   
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
mach e              
mach st 
mach
mach en
mach t
mach en

Slide 24 - Slide

Voorbeelden
'normaal' werkwoord en werkwoorden op -d/-t
machen (=doen, maken)
ich mach e
du mach st
er mach t
sie mach t
es mach t
wir mach en
ihr mach t
sie mach en
Sie mach en
reden (= praten)
ich rede
du red est
er red et
sie red e
es red et
wir reden
ihr red e
sie red en
Sie red en
                     

Slide 25 - Slide

Nog 1 klein puntje
Als de stam op een 's'-klank eindigt  (bijv. s, ss, ß, z):

dan komt er bij
du alleen een 't' achter de stam


(Anders zou je twee keer een 's' hebben staan en dat had je waarschijnlijk automatisch al weggelaten, toch?)

Slide 26 - Slide

IDEWIS
Wat is de volgorde van de persoonlijke voornaamwoorden?
Gebruik het woord "IDEWIS" als ezelsbruggetje.
I = ich (ik)
D = du (jij)
E = er/sie/es (hij/zij/het)
W = wir (wij)
I = ihr (jullie)
S = Sie/sie (U/zij)

Slide 27 - Slide

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 28 - Drag question

Vertaal 'hij speelt'

spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt

Slide 29 - Quiz

Vertaal 'jullie kopen'

kaufen (= kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft

Slide 30 - Quiz

Vertaal 'jij heet Thom'

heißen (= heten)
A
er heißt Thom
B
du heißst Thom
C
du heißt Thom
D
er heißst Thom

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Slide

AUFGABEN
8 auf Seite 11
9, 10 und 11 aus Seite 12/13

Kijk bij opdracht 10 even bij opdracht 11 voor de vertalingen

Slide 33 - Slide