§3: Argumentatieschema's

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Als je een ... [één woord] over een kwestie inneemt, dan geef je je mening over die zaak.

Een ... argument geeft aan of iets (on)wenselijk, (on)gepast, goed, slecht, mooi of lelijk is.

1. feitelijk
2. waarderend

Stelling 1: Met een tegenargument ontkracht je het argument.
Stelling 2: Met een weerlegging ontkracht je de stelling.

Wat is juist?

1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist.
2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist.
3. Zowel stelling 1 als stelling 2 zijn juist.
4. Zowel stelling 1 als stelling 2 zijn onjuist.

Een argument dat waar of onwaar is.

1. Feitelijk argument
2. Waarderend argument

Het woordje 'maar' is een signaal voor een argument.

1. Waar
2. Niet waar

Met een ... ontkracht je een standpunt.

1. Tegenargument
2. Weerlegging

1. Enkelvoudige argumentatie
2. Onderschikkende argumentatie
3. Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten
4. Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten

1. Enkelvoudige argumentatie
2. Onderschikkende argumentatie
3. Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten
4. Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten

Door naar §3 

Argumentatieschema's

blz. 42-43

Argumentatieschema's

• Het geheel van argumenten en standpunt wordt een redenering of argumentatie genoemd. 
  
  
• Het verband tussen het standpunt en argument(en) noemen we een argumentatieschema 
  Waarop is je argumentatie gebaseerd?
  
  
• Je moet deze schema's kunnen herkennen. 
  Je hoeft ze dus niet uit je hoofd te kennen.

Bron: syllabus Nederlands vwo eindexamen

Maak opdracht 1 en 2

blz. 43-45

Klaar? huiswerk = opdracht 3 en 4

Opdracht 1A
Van welk argumentatieschema is er sprake?

1. autoriteit
2. oorzaak en gevolg
3. vergelijking
4. voor- en nadelen

Opdracht 1B
Van welk argumentatieschema is er sprake?

1. autoriteit
2. oorzaak en gevolg
3. vergelijking
4. voor- en nadelen

Opdracht 1C
Van welk argumentatieschema is er sprake?

1. autoriteit
2. oorzaak en gevolg
3. vergelijking
4. voor- en nadelen

Opdracht 1D
Van welk argumentatieschema is er sprake?

1. autoriteit
2. oorzaak en gevolg
3. vergelijking
4. voor- en nadelen

Opdracht 1E
Van welk argumentatieschema is er sprake?

1. autoriteit
2. oorzaak en gevolg
3. vergelijking
4. voor- en nadelen

Opdracht 1F
Van welk(e) argumentatieschema('s) is er sprake?
Je kunt er maar een invullen.

1. autoriteit
2. oorzaak en gevolg
3. vergelijking
4. voor- en nadelen

Controleer je antwoorden verder (stelling en argument)

Opdracht 2A
Van welk argumentatieschema is er sprake?

1. autoriteit
2. kenmerk of eigenschap
3. vergelijking
4. voorbeeld(en)

Opdracht 2B
Van welk argumentatieschema is er sprake?

1. autoriteit
2. kenmerk of eigenschap
3. vergelijking
4. voorbeeld(en)

Opdracht 2C
Van welk argumentatieschema is er sprake?

1. autoriteit
2. kenmerk of eigenschap
3. vergelijking
4. voorbeeld(en)

Opdracht 2D
Van welk argumentatieschema is er sprake?

1. autoriteit
2. kenmerk of eigenschap
3. vergelijking
4. voorbeeld(en)

Opdracht 2E
Van welk argumentatieschema is er sprake?

1. autoriteit
2. kenmerk of eigenschap
3. vergelijking
4. voorbeeld(en)

Opdracht 2F
Van welk argumentatieschema is er sprake?

1. autoriteit
2. kenmerk of eigenschap
3. vergelijking
4. voorbeeld(en)

Controleer je antwoorden verder (stelling en argument)

Aan de slag!

Huiswerk voor de volgende les

• Opdracht 3 en 4 (v.a. blz. 44)

Bron: syllabus Nederlands vwo eindexamen