This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welkom
5 vwo ECONOMIE || 2021-2022
Slide 1 - Slide
Programma
Vorige les
Lesdoelen
Theorie
Aan de slag
Evaluatie
Slide 2 - Slide
Uit welke uitkomst is te zien dat meeliftersgedrag mogelijk is?
A
4,4
B
-2,6
C
0,0
D
Er is geen meeliftersgedrag mogelijk.
Slide 3 - Quiz
Lesdoelen
Aan het einde van de les
Slide 4 - Slide
Als de overheid een financieel tekort heeft en er is sprake van een crisis. Wat gebeurt er dan met het tekort van de overheid?
Slide 5 - Open question
Van landen in de eurozone mag de staatsschuld niet hoger zijn dan 60% van het bruto binnenlands product. Nederland heeft een bbp van € 678 miljard en een staatsschuld van € 480 miljard. Bereken de staatsschuld als percentage van het bbp.
A
29,2%
B
41,3%
C
70,8%
D
141,3%
Slide 6 - Quiz
Wanneer de overheid aflost op de staatsschuld. Wat voor gevolgen heeft dat op de rentekosten op de staatsschuld
A
Deze worden hoger
B
Deze blijven gelijk
C
Deze worden lager
Slide 7 - Quiz
Wat is de EMU?
A
Alle landen binnen Europa
B
Alle landen binnen de Europese Unie
C
Alle landen die met de euro betalen
Slide 8 - Quiz
Inhoud stabiliteits- en groeipact
EMU-landen
Waarschuwing bij overtreding van de norm.
Boete
Overheidstekort = begrotingstekort
Uitgaven zijn groter dan de inkomsten.
Stroomgrootheid --> gemeten over een periode.
Slide 9 - Slide
Wat zijn GEEN inkomsten voor de overheid?
A
Belastingen
B
Premies
C
Accijnzen
D
Subsidies
Slide 10 - Quiz
Staatsschuld
Voorraadgrootheid --> gemeten op een bepaald moment.
De overheid moet lenen
Banken
Andere bedrijven
Pensioenfondsen
Particulieren
--> obligatie
Slide 11 - Slide
Gevolgen te groot overheidstekort
Inflatie
Als de overheid te veel uitgeeft --> vraag naar producten stijgt --> prijzen goederen stijgen.
Rente
De overheid moet veel lenen --> prijs van lenen stijgt.
Overige taken komen in gevaar
Hoge staatsschuld --> er moet veel uitgegeven worden aan rente --> niet beschikbaar voor andere doeleinden.
Slide 12 - Slide
Onder welke voorwaarde daalt de staatsschuldquote terwijl de staatsschuld stijgt?
A
Als het BBP naar verhouding meer afneemt dan de staatsschuld toeneemt.
B
Als het BBP naar verhouding meer toeneemt dan de staatsschuld toeneemt.
C
Als de staatsschuld naar verhouding meer toeneemt dan het BBP toeneemt.
D
Als de staatsschuld naar verhouding minder toeneemt dan het BBP toeneemt.