Verhaalanalyse havo 4 2022 zonder vragen

literatuur
Verhaalanalyse
Hst.6 uit de reader
1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

literatuur
Verhaalanalyse
Hst.6 uit de reader

Slide 1 - Slide

Drie verschijningsvormen
  1. proza: romans, korte verhalen, novelle
  2. poëzie: gedichten
  3. toneel: teksten om gespeeld te worden

Slide 2 - Slide

Proza
Schrijver gebruikt structuurelementen
  • Vorm
  • Samenhang
Ook wel literaire aspecten genoemd

Slide 3 - Slide

Proza
  • Bij proza gebruikt het hele papier.

  • De tekst is altijd verdeeld in hoofdstukken en alinea's.

  • Schrijver gebruikt structuurelementen, ook wel literaire aspecten genoemd

Slide 4 - Slide

Wat zijn die structuurelementen
  • Vertelperspectief: wie vertelt het verhaal
  • Volgorde/opbouw verhaal: in welke volgorde wordt het verhaal verteld
  • Verteltijd en vertelde tijd
  • De verhaalruimte: in welke ruimte en sfeer speelt het verhaal zich af
  • Personages: hoe zien ze eruit en hoe veranderen ze
  • Thema, motieven en visie: waar draait het verhaal om, hoe wordt het thema ondersteund en welke visie spreekt heieruit?

Slide 5 - Slide

Na vandaag kan je...
  • De verschillende vertelperspectieven benoemen 
  • Bij teksten (en films) benoemen vanuit welk perspectief het wordt verteld 
  • Het verschil tussen de vertelperspectieven benoemen.

Slide 6 - Slide

Vertelperspectief
Vanuit wiens ogen je het verhaal meemaakt is van:
  •  invloed op het verhaal.
  • invloed op betrouwbaarheid verhaal
Er zijn meerdere vertelperspectieven


Slide 7 - Slide

De vertelperspectieven zijn:

  • alwetende verteller of auctoriaal vertelperspectief
  • personaal vertelperspectief of hij/zij-vertelsituatie
  •  ik-perspectief 
  • meervoudig perspectief


Slide 8 - Slide

Alwetende/auctoriale verteller
  • Verteller richt zich rechtstreeks tot de lezer;
  • Door de schrijver bedacht om het verhaal te presenteren;
  • Speelt geen rol in het verhaal, maar kan commentaar leveren.
  • Afstandelijk

De verteller is geen personage is het boek, maar bekijkt de gebeurtenissen van 'bovenaf'. Hij weet alles van iedereen en wat er gebeurt is of gaat gebeuren. De verteller is objectief.




Slide 9 - Slide

Personaal perspectief
  • Het verhaal is in de hij/zij-vorm geschreven; 
  • de hij/zij-figuur staat centraal; 
  • vanuit zijn visie maakt de lezer alles mee; 
  • de lezer weet wat deze figuur denkt, doet, voelt. 


Slide 10 - Slide

Ik-perspectief
  • Het verhaal is in de ik-vorm geschreven;
  • de ik-figuur staat centraal;
  • vanuit zijn visie maakt de lezer alles mee; 
  • de lezer weet wat de ik-figuur denkt (ook over anderen), doet, voelt; 
  • Je leert 'de ander' kennen via de ik-figuur.

Slide 11 - Slide

Vertellend en belevend ik
Als gebeurtenissen zich lang geleden hebben afgespeeld, ook onderscheid maken in:
  • belevende ik vertelt over gebeurtenissen in het verhaalheden. 
  • vertellende ik vertelt over gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in het verleden. Hij kan terugkijken en er commentaar op leveren.

Slide 12 - Slide

Meervoudig perspectief
Er zijn ook mengvormen of variaties mogelijk:
  • jij- of wij perspectief;
  • perspectief vanuit meerdere personen geschreven: meervoudig ik-perspectief of meervoudig personaal perspectief (hij/zij);
  • meerdere visies op de gebeurtenissen🡪 objectiever; 
  • beeld van de gebeurtenissen is vollediger;
  • lezer betrokken bij meerdere personages. 



Slide 13 - Slide

Voorbeelden
  1. Ze stapte uit de auto, maar bleef met haar jas aan de gordel hangen. Ze viel recht vooruit met haar kin op de stoep. Dat gaat er niet mooi uitzien, dacht ze, terwijl ze probeerde weer overeind te krabbelen. 
  2. Ik loop naar de achterdeur, draai hem op slot en sluit de gordijnen. Net als ik me om wil draaien, hoor ik iemand aan de deurklink rammelen.
  3.  Hij wist nog niet dat, op datzelfde moment, driehonderd kilometer verderop, de koning bezig was een executiebevel op te stellen.



Slide 14 - Slide

Opdracht
Nu volgen er een aantal fragmenten, lees ze rustig door. Let op het perspectief. Na afloop van ieder fragment, krijg je de vraag in welk perspectief het fragment is geschreven.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Perspectief?
A
Ik-verteller
B
Hij/zij-verteller
C
Alwetende verteller
D
Meervoudig perspectief

Slide 17 - Quiz

Ver, ver weg in de Tweede Wereldoorlog woonde een zekere Anton Steenwijk met zijn ouders en zijn broer aan de rand van Haarlem. Aan een kade, die over een lengte van honderd meter langs het water liep en dan met een flauwe bocht weer een gewone straat werd, stonden vier huizen niet ver van elkaar. Elk omgeven door een tuin hadden zij met hun kleine balkons, erkers en steile daken de allure van villa's, ofschoon zij eerder klein waren dan groot; op de bovenverdieping hadden alle kamers schuine muren. Zij stonden er verveloos en enigszins vervallen bij, want ook in de jaren dertig was er niet veel meer aan gedaan. Elk droeg een brave, burgerlijke naam uit onbezorgder dagen: Welgelegen, Buitenrust, Nooitgedacht, Rustenburg

Bron: Harry Mulisch, De aanslag, De Bezige bij, Amsterdam 1983

Slide 18 - Slide

Perspectief?
A
Ik-verteller
B
Hij/zij-verteller
C
Alwetende verteller
D
Meervoudig perspectief

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Perspectief?
A
Ik-verteller
B
Hij/zij-verteller
C
Alwetende verteller
D
Meervoudig perspectief

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Perspectief?
A
Ik-verteller
B
personale verteller
C
Alwetende verteller
D
Meervoudig perspectief

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide

Perspectief?
A
Ik-verteller
B
personale verteller
C
Alwetende verteller
D
Meervoudig perspectief

Slide 25 - Quiz

Perspectief
Objectief vs. subjectief
Betrouwbaar vs. onbetrouwbaar

Slide 26 - Slide

Volgorde/structuur
Er zijn meerdere manieren /volgordes om een verhaal te vertellen.
Spelen met tijd wekt spanning, nieuwsgierigheid en aandacht op!​

Slide 27 - Slide

Volgorde/structuur
  • Verhaalstructuur;
       Beginsituatie – ontstaan probleem – verslechtering situatie –                                 dieptepunt – langzame verbetering - ontknoping
  • Sprongen in de tijd:
       * terugverwijzing: Een personage denkt aan iets wat eerder gebeurd is. 
       * vooruitwijzing: een sprong vooruit in de tijd maken (bv door: fantasie                 over  de toekomst, 
       * flashback: In het verhaal wordt een sprong terug in de tijd gemaakt.

Slide 28 - Slide

Chronologie (tijd in het verhaal)
  • Chronologische volgorde: een schrijver vertelt het verhaal in de volgorde waarin alles gebeurd is.
  • Fabel: Alle gebeurtenissen in chronologische volgorde. 
  • Sujet: De volgorde zoals jij leest in het boek. 

Een verhaal heeft altijd een fabel en een sujet. Bij een chronologisch verhaal vallen fabel en sujet samen. 

Slide 29 - Slide

Fabel =
verhaal op chronologische volgorde

John is in een winkel om een laptop te kopen.
Hij ziet een vrouw die zich raar gedraagt.
Hij koopt een laptop en gaat naar buiten.
De vrouw rent achter hem aan de winkel uit.
Met gierende sirenes komt er een politieauto aan.
Ze slaan de vrouw in de boeien en voeren haar af.
Sujet = 
volgorde van het verhaal

John ziet hoe politieagenten een vrouw in de boeien slaan en afvoeren.
Hij herkent de vrouw. Net was hij in een winkel om een nieuwe laptop te kopen en toen viel hem op dat ze zich vreemd gedroeg.
Toen hij de winkel uitliep met zijn nieuwe laptop, rende ze ineens achter hem langs naar buiten. Op dat moment hoorde hij de politieauto met loeiende sirenes aankomen.

Slide 30 - Slide

Verteltijd en vertelde tijd
Verteltijd = tijd nodig om het verhaal te vertellen 
Vertelde tijd 🡪 tijd die in het verhaal verstrijkt
  • Tijdsverdichting: twintig jaar later… (verteltijd korter dan vertelde tijd)
  • Tijdrekking/tijdsvertraging: weinig tijd laten verstrijken in veel bladzijden (verteltijd langer dan vertelde tijd)

Slide 31 - Slide

Spanning in verhalen
te gebruiken technieken voor opbouw:
  • open plekken
  • vermoedens
  • uitstel van informatie
  • informatievoorsprong

Slide 32 - Slide

Spanning
  • Geen enkele verhaal kan zonder spanning.
  • Spanning roept vragen op en maakt de lezer nieuwsgierig naar de antwoorden op die vragen.
  • Als schrijver kan je op verschillende manieren 'spelen' met spanning.

Slide 33 - Slide

Spanning 
Spanning  kan op verschillende manieren opgewekt worden:
  • Bedreigende situatie of gevaarlijke omgeving
  • Onverwachte wending
  • Cliffhanger
  • Open plekken
  • Vermoedens
  • Uitstel
  • Informatievoorsprong


Slide 34 - Slide

Verhaaleinde
De meeste verhalen eindigen met een gesloten einde. Je hebt antwoorden gekregen op alle vragen in het verhaal en weet hoe het met de personen afloopt. 
Bij een open einde wordt de afloop niet verteld. Aan het einde van het verhaal weet je dan niet op alle vragen het antwoord. 

Slide 35 - Slide

Ruimte
De achtergrond waartegen het verhaal speelt:
  • Plaats
  • Weersgesteldheid
  • Sociale of politieke situatie

Ruimte geeft ook info over personages


Slide 36 - Slide

Personages
Personages zijn in elk verhaal aanwezig.
Je leert ze kennen:
  • Door de dingen die ze doen en zeggen
  • Via de verteller
  • Via andere verhaalfiguren (subjectief!)

Slide 37 - Slide

Hoofdpersoon
Uitgewerkt personage:
  • Ontwikkelt zich in de loop van het verhaal (karakter)
  • Identificatie of niet
  • Antipathie
  • Sympathie

Hoofdpersoon: om wie het verhaal draait, heeft een doel om na te streven​.
Andere personages zijn tegenstanders of helpers​. Of soms zelfs 'behang'.

Slide 38 - Slide

Thema
  • Het thema is een korte samenvatting van het verhaal in hoogstens één of twee zinnen waarin het centrale probleem van het verhaal wordt gevat. 
  • De titelverklaring en uitleg van het motto kunnen vaak helpen bij het bepalen van het thema van het verhaal. 
  • Ook de motieven zijn belangrijk bij het bepalen van het thema. 
  • Per persoon kan het thema van het verhaal verschillen. Het gaat erom dat het gekozen thema met meerdere argumenten verdedigd kan worden.

Slide 39 - Slide

Thema
  • een korte samenvatting van het verhaal in hoogstens één of twee zinnen waarin het centrale probleem van het verhaal wordt gevat. 
  • Motieven zijn belangrijk bij het bepalen van het thema. 
  • Per persoon kan het thema van het verhaal verschillen. Het gaat erom dat het gekozen thema met meerdere argumenten verdedigd kan worden.
Voorbeelden thema:
  • Dood 
  • Schuld en boete/goed en slecht
  • Eenzaamheid
  • Ouder-kindrelatie

Slide 40 - Slide

Thematiek
Verhaallaag: dat wat er gebeurt in een verhaal, de gebeurtenissen​
Betekenislaag/thematische laag: wat er eigenlijk met het verhaal wordt bedoeld​
Thematiek: de betekenis van een verhaal in één zin​
Motieven: herhalingen van voorwerpen, gebeurtenissen, situaties die een betekenis dragen.​

Slide 41 - Slide

Motieven
  • Een motief is een element of gegeven dat herhaaldelijk terugkeert; 
  • Een kleiner onderwerp of kenmerk dat past bij het hoofdthema; 
  • Het zijn als het ware bouwstenen van grotere en kleinere elementen, die het thema  ondersteunen; 
  • Soms een symbolische betekenis

Slide 42 - Slide

Dus:

  • Motieven (patronen) zorgen voor eenheid in een verhaal.
  • De motieven in een verhaal leiden samen tot het thema: de boodschap die de auteur wil overbrengen.


Slide 43 - Slide

Thematiek
Verhaallaag]=

Slide 44 - Slide

Welke terugkerende elementen (motieven)
zag je in de video?

Slide 45 - Mind map

Wat is volgens jou het thema van dit korte verhaal?

Slide 46 - Open question

Visie
Wat wil de schrijver uitdragen?
Politiek
Mens en maatschappij
Moralistisch enz.

Achtergrond informatie schrijver

Slide 47 - Slide

NU:
Vul de begrippenlijst in op pagina 57 en 58 uit je reader. Ook te vinden in Classroom
Hier hebben jullie .............. een so over.

Slide 48 - Slide

Huiswerk
De begrippenlijst (blz. 57/58 en in Classroom) is ingevuld.
In de les lezen we een verhaal en analyseren dat.

Slide 49 - Slide