V2GramH4

Lezen
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lezen

Slide 1 - Slide

Boek

Slide 2 - Mind map

Boekopdracht

Slide 3 - Mind map

Naamwoordelijk gezegde (nwg)

Slide 4 - Mind map

Naamwoordelijk gezegde
Koppelwerkwoord + (hulpwerkwoorden) + naamwoordelijk deel

Koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan het naamwoordelijk deel. 

Barbara is lief. 

Slide 5 - Slide

Vorige les
Lezen
Tekstopbouw
Alineaopbouw
Verwijswoorden 

Zinsverband
Alineaverband

Slide 6 - Slide

Doelen
1. Ik kan nevenschikkende voegwoorden van elkaar onderscheiden en benoemen. 
2. Ik kan enkelvoudige en samengestelde zinnen van elkaar onderscheiden. 
3. Ik heb mijn gedicht besproken. 

Slide 7 - Slide

Voegwoord

Slide 8 - Mind map

Zinnen
Enkelvoudige zin = een zin met één persoonsvorm. 
Samengestelde zin = een zin met meer persoonsvormen. 

Slide 9 - Slide

Vorige week liep ik nog naar de supermarkt met handschoenen aan en mijn blauwe muts op mijn hoofd.

Slide 10 - Open question

Deze week is dat niet meer nodig, want het is veel te warm.

Slide 11 - Open question

Deze week is dat niet meer nodig, want het is veel te warm.

Slide 12 - Open question

Voegwoorden
Nevenschikkende voegwoorden (nevensch. vw) verbinden gelijkwaardige delen (hoofdzinnen). 
en, want, maar, of

De jongen liep de trap op en ging zijn kamer in. 

Slide 13 - Slide

Voegwoorden
Onderschikkende voegwoorden (ondersch. vw) verbinden ongelijkwaardige delen (hoofdzin-bijzin). 
dat, aangezien, als, daarom, indien, hoewel, zodra enz. 

De sneeuw is aan smelten doordat de temperatuur stijgt. 

Slide 14 - Slide

Ik ga met de fiets, want het is mooi weer.

Slide 15 - Open question

De ouders drinken koffie en de kinderen drinken limonade.

Slide 16 - Open question

Het heeft hard geregend, waardoor er overal plassen liggen.

Slide 17 - Open question

Samengestelde zin met een onderschikkend voegwoord.

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Slide

Gevoel gedicht

Slide 20 - Mind map

Welke soort rijm herken je in jouw gedicht? (blz. 182)

Slide 21 - Open question

Doelen
1. Ik kan nevenschikkende voegwoorden van elkaar onderscheiden en benoemen. 
2. Ik kan enkelvoudige en samengestelde zinnen van elkaar onderscheiden. 
3. Ik heb mijn gedicht besproken. 

Slide 22 - Slide

Huiswerk 
Grammatica (hoofdstuk 4)
Opdracht 4 t/m 9

Slide 23 - Slide