Woche 3 Stunde 2

1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lernziel
- Du kannst den 1., 3. und den 4. Fall bilden.

Slide 2 - Slide

Programm
  • Onregelmatige werkwoorden
  • Hausaufgaben korrigieren
  • Grammatik erklären
  • Hausaufgaben machen

Slide 3 - Slide

Voor een chocolaatje:

Slide 4 - Slide

Oefening 6: Meervoud

Slide 5 - Slide

Grammatiktabelle ausfüllen

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Naamvallen: 1e naamval
  • Onderwerp
  • Der Mann sucht den Hund im Garten.

Slide 10 - Slide

Naamvallen: 1e naamval
  • Onderwerp
  • Der Mann sucht den Hund im Garten.

Slide 11 - Slide

Naamvallen: 1e naamval
Naamwoordelijk deel van het gezegde:
  • Sein Bruder ist mein bester Freund.
  • Ihr Vater wird der Direktor einer großen Firma.
  • Mein Vater bleibt der beste Vater der Welt.

Slide 12 - Slide

Naamvallen: 1e naamval
Naamwoordelijk deel van het gezegde:
  • Sein Bruder ist mein bester Freund.
  • Ihr Vater wird der Direktor einer großen Firma.
  • Mein Vater bleibt der beste Vater der Welt.

Slide 13 - Slide

Naamvallen: 4e naamval
  • Lijdend voorwerp
  • Tijdbepaling zonder voorzetsel
  • voorzetsels: bis, durch, für, gegen, ohne, um

Slide 14 - Slide

Naamvallen: 4e naamval
Lijdend voorwerp:
  • Die Frau hat das Kind umarmt.

Tijdbepaling zonder voorzetsel:
  • Nächstes Jahr fahren wir nach Österreich.

Voorzetsels: bis, durch, für, gegen, ohne, um
  • Wir gehen durch den Wald.

Slide 15 - Slide

Naamvallen: 4e naamval
Lijdend voorwerp:
  • Die Frau hat das Kind umarmt.

Tijdbepaling zonder voorzetsel:
  • Nächstes Jahr fahren wir nach Österreich.

Voorzetsels: bis, durch, für, gegen, ohne, um
  • Wir gehen durch den Wald.

Slide 16 - Slide

Naamvallen: 3e naamval
  • Meewerkend voorwerp
  • voorzetsels: aus, außer, bei, mit, nach, seit, von, zu

Slide 17 - Slide

Naamvallen: 3e naamval
Meewerkend voorwerp:
  • Der Kellner gibt der Frau das Hauptgericht.

voorzetsels: aus, außer, bei, mit, nach, seit, von, zu
  • Ich komme aus den Niederlanden.


Slide 18 - Slide

Naamvallen: 3e naamval
Meewerkend voorwerp:
  • Der Kellner gibt der Frau das Hauptgericht.

voorzetsels: aus, außer, bei, mit, nach, seit, von, zu
  • Ich komme aus den Niederlanden.


Slide 19 - Slide

Naamvallen: Stappenplan
1. Staat er een voorzetsel in de zin?
- aus, außer, bei, mit, nach, seit, von, zu = 3e naamval
- bis, durch, für, gegen, ohne, um = 4e naamval
2. Zinnen ontleden: 
- onderwerp = 1e naamval
-  lijdend voorwerp = 4e naamval
- meewerkend voorwerp = 3e naamval
3. Hoort het lidwoord bij de der- of de ein-groep?
     dies-, jed-, jen-, solch-, manch-, welch-, all-, beid- = der-groep
     ein-, kein-, mein-, dein-, sein-, unser-, euer-, ihr-, Ihr- = ein-groep

Slide 20 - Slide

Naamvallen: Stappenplan
  1. Staat er een voorzetsel in de zin?
  2. Ontleed de zin.
  3. Hoort het lidwoord bij de der- of de ein-groep? Is het een persoonlijk voornaamwoord?
  4.  Kijk in het schema.

Slide 21 - Slide

Hausaufgaben
Machen:
Oefening 7 - ontleden
Oefening 8 - 1e 3e en 4e naamval

Lernen:
Aantekening 1 bis 6

Slide 22 - Slide