This lesson contains 28 slides, with text slides.
je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)
wann? (=wanneer)
ERGENS ZIJN (Als je op één plek blijft wordt het 3e naamval.)
Er steht vor d... Tür(v).
waar staat hij? "voor de deur" dus DATIV
Er steht vor der Tür.
je krijgt een antwoord op de vraag: wohin?(=waarheen)
ERGENS KOMEN (Bij een verplaatsing wordt het 4e naamval.)
Er springt in d... Wasser(o).
waarheen? springt hij "in het water" dus Akkusativ
Er springt in das Wasser.