Cap 2 - les 2 + 3 + 4

1 / 47
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Programa

  • seguir con capítulo 2 
  • deberes 

Slide 3 - Slide

Capítulo 2:
Fiesta y amor en Sevilla

Slide 4 - Slide

Algunas preguntas (8 min.)
1. ¿Por qué Sevilla es famoso? Menciona 3 cosas.
2. ¿Cómo se llama la fiesta más grande de Sevilla en
la primavera?
3. ¿Qué significa la frase 'Quien no ha visto Sevilla, no ha visto maravilla'?
4. ¿Con qué mares se limite Andalucía?
5. ¿Cuáles son las cuatro ciudades más grandes de Andalucía?

timer
8:00

Slide 5 - Slide

Qué vamos a hacer en el capítulo 2?

Dit hoofdstuk gaat over liefde en vriendschap. 
Je gaat je ideale liefde en je beste vriend of vriendin beschrijven. Welke woorden over het uiterlijk en het karakter ken je al?

Slide 6 - Slide

aspecto físico

Slide 7 - Mind map

carácter/personalidad

Slide 8 - Mind map

Slide 9 - Slide

Por fin... la cita!
1. Va a: Fuente A
(Libro de Texto en la página 19)
En parejas: practicar el diálogo

2. Hacer: ejercicios 3 +4abc
(Libro de Ejercicios en la página 53)

3. Aprender: Quizlet - leerjaar 3 - Capítulo 2 - 2.1 + 2.2
timer
5:00

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Preguntas - video
1. ¿Cómo es el chico que le gusta a Eva?

2. ¿Qué expresiones usa?

Slide 12 - Slide

0

Slide 13 - Video

¿Cómo describo la 
apariencia de alguien?
3 verbos comunes:
- Ser (zijn)
- Tener (hebben)
- Llevar (dragen)
Deze werkwoorden gebruik je in 
standaard combinaties. 


Vertaal eerst de woorden om 
mensen van uiterlijk te omschrijven op de  volgende slide


Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

A. Describe a alguien en esta clase
Individualmente
  1. Schrijf je naam boven aan een nieuw blaadje dat je kan uitscheuren
  2. Beschrijf 2 personen die in de klas zitten, niet je vecin@
  3. Dit schrijf je op in minimaal 5 HELE zinnen. Challenge: gebruik muy/poco/bastante
Juntos
  1. De docent leest 1 van de 2 beschrijvingen voor
  2. De klas raadt over wie het gaat
  3. Steek je hand op als je het weet!
timer
4:00

Slide 16 - Slide

Programa

  • Discutir la prueba
  • Seguir con capítulo 2
    'Fiesta y amor en Sevilla'

Slide 17 - Slide

Describe a alguién 
en parejas

Kies 3 personen van Modern Family. Schrijf de zinnen in je schrift.

-> 3 zinnen per persoon.


Vb. Alex tiene el pelo oscuro y largo. Alex lleva gafas negras.

FAMILIA MODERNA
timer
4:00

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Jugar en parejas
'Quién es quién'
timer
8:00

Slide 20 - Slide

¡A trabajar!
ejercicios 5, 6, 9, 10
quizlet/studygo 2.2 + 2.3
estudiar fuente D ' SER - ESTAR' 

Slide 21 - Slide

¿Cómo describo el carácter?
Gaat altijd samen met het werkwoord SER omdat het een vaste karaktereigenschap is. 

=> niet ESTAR. Recap: ¿Cuándo usamos el verbo ESTAR?

Slide 22 - Slide

D. Clasifica y traduzca estos adjetivos en cualidades y defectos y escribe la traducción .
Verdeel en vertaal deze eigenschappen in goede en slechte eigenschappen en geef de vertaling. --> Schrijf dit op in je schrift
En parejas
Alegre – Amable – Curioso/a – Divertido/a – Egoísta – Generoso/a – Gracioso/a – Honesto/a – Inteligente – Listo/a – Loco/a – Modesto/a – Nervioso/a – Ordenado/a – Optimista – Orgulloso/a – Paciente – Pesado/a – Pesimista – Severo/a – Simpático/a – Sincero/a – Tímido/a – Tonto/a – Tranquilo/a – Vago/a – Antipático/a – Callado/a – Deportista – Mentiroso/a – Responsable – Empollón/ Empollona – Chivato/a – Tacaño/a – Cabezota – Desordenado/a – Romántico/a – Aburrido/a

timer
8:00

Slide 23 - Slide

¿Y ahora? ¡Los deberes! 
Libro de ejercicios (en la página 52)
1. hacer ejercicios 2, 3, 4, 5, 6 (audio en GC)
2. estudiar quizlet/studygo 2.2 + 2.3

Slide 24 - Slide

Om iets te zeggen over het karakter of over hoe groot iemand is, gebruik je het werkwoord...
A
Estar
B
Hay
C
Ser
D
hacer

Slide 25 - Quiz

Als Peppa aan het zoeken was voor George , wat zou zij gebruiken?
hay of estar
Als je aan iemand moet vragen waar de docent is, wat zou je gebruiken? 
Hay of Estar
A
"¿Dónde hay la profesora?"
B
"¿Dónde está la profesora?"

Slide 26 - Quiz

Als Lisa verveeld was en aan het zoeken was naar een oud boek om te lezen, welke zou ze gebruiken? Está or hay?
Als Gaia verveeld was en aan het zoeken was naar een oud boek om te lezen, welke zou ze gebruiken? 
Está or hay?
A
Hay, omdat ze niet naar een specifiek boek zocht
B
Está, omdat ze weet waar het boek ligt

Slide 27 - Quiz

Welk van deze zinnen is correct?

A
¿Dónde está Waldo?
B
¿Dónde hay Waldo?
C
¿Dónde esta Waldo?
D
¿Donde hay Waldo?

Slide 28 - Quiz


Ser vs Estar
1.) Quito....................en el Ecuador.                 (4.) ¿Dónde........... los cajeros automáticos?
2.) ........los restaurantes de Noor y Nikita.       (5.) Mi colegio.................... cerca de mi casa. 
3.) ................ un virus se llama Corona.          (6.) Los bolsos................ en la mesa.
  


Slide 29 - Open question

Samenvatting
Zijn
  • Ser - kenmerken, eigenschappen
  • Estar - zich bevinden, tijdelijke toestand

Slide 30 - Slide

Programa
  • Starter - errores
  • Check deberes
  • ¿Cómo es tu media naranja? Frases clave 

Slide 31 - Slide


Welke van volgende zinnen hebben een foutje.
A. No veo los bolígrafos. Es en el bolso
B. El mar están azul.
C. Nosotros estamos en el colegio. 
D. Soy holandés pero vivo en España.
E. ¿Dónde estamos los libros en la mesa?
A
A- B - D
B
A- E - D
C
A- B - E
D
A - C - E

Slide 32 - Quiz

Mi media naranja...

tiene que ser una persona fiel y no egoista

0100

Slide 33 - Poll

Mi media naranja y yo tenemos que tener cosas en común

0100

Slide 34 - Poll

Mi media naranja...

tiene que ser completamente diferente que yo
0100

Slide 35 - Poll

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Controlar deberes
  • ejercicios 9, 10, 12, 13 

Slide 38 - Slide

Programa

  • Check deberes
  • ¿Cómo es tu media naranja? Frases clave 

Slide 39 - Slide

Check deberes
ejercicios 9, 10abc

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Vamos a escuchar un fragmento
Instrucciones:
1. Anota en tu cuaderno todo lo que escuchas (en Español)
2. ¿De qué se trata este diálogo?
3. Discútelo con tu compañer@ después del fragmento

Slide 42 - Slide

En parejas, repite las frases en voz alta
timer
2:00

Slide 43 - Slide

Hoe vertaal je de volgende zinnen?
Om te vragen
1. Hebben jullie vriendjes?
2. Hebben zij wel eens een vriendinnetje gehad?
3. En, wat haar persoonlijkheid betreft?
4. Is het belangrijk dat jullie verschillend zijn?

Om te antwoorden
1. Ja, ik heb heb mijn wederhelft al gevonden.
2. Jawel, maar mijn ex is soms erg egoistisch
3. Hij is een actief en sportief persoon, en eerlijk en spontaan
4. Mijn ideale vriendje heeft korte blonde krullen, en een baardje
5. Ja, hij moet wel rustig zijn, net zoals ik.
List@? Begin aan ejercicio 17 en 18
timer
12:00

Slide 44 - Slide

Hablamos español
timer
5:00

Slide 45 - Slide

Hablamos español
16D
Instructies:
Speeddaten!
timer
5:00

Slide 46 - Slide

¿Cómo es tu media naranja?

Escribe mínimo 6 frases completas, con un mínimo de 35 palabras en total
timer
8:00

Slide 47 - Open question