Les 26: persoonsvorm tegenwoordige tijd

Lesplanning
  • 10 minuten vrij lezen 
  • Pak les 26 voor: Persoonsvorm tegenwoordige tijd.
  • Opdracht 1 bespreken 
  • Uitleg persoonsvorm tegenwoordige tijd 
  • Uitleg inschrijven I-zone 
  • Aan de slag! 


timer
10:00
Huiswerk wo. 20 sep

Leesboek mee
Les 26: opdracht 2,3,4,5 en 7 
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Lesplanning
  • 10 minuten vrij lezen 
  • Pak les 26 voor: Persoonsvorm tegenwoordige tijd.
  • Opdracht 1 bespreken 
  • Uitleg persoonsvorm tegenwoordige tijd 
  • Uitleg inschrijven I-zone 
  • Aan de slag! 


timer
10:00
Huiswerk wo. 20 sep

Leesboek mee
Les 26: opdracht 2,3,4,5 en 7 

Slide 1 - Slide

Lesdoel 
Doel: aan het eind van de les kan ik de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed schrijven.

Slide 2 - Slide

 persoonsvorm

Slide 3 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
 (PV TT)
fsdfsdfsf

1. De vraagproef: maak de zin vragend.

2. De getalproef: zet de zin in een ander getal.

3. De tijdproef: zet de zin in een andere tijd. 
Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 4 - Slide

Maak de zin vragend. Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm. 

De jongen heeft de auto zwart gespoten. 
Heeft de jongen de auto zwart gespoten?

Heeft komt vooraan te staan dus heeft is de persoonsvorm. 
De vraagproef

Slide 5 - Slide

Zet de zin in een ander getal: van enkelvoud naar meervoud of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. 

De jongen heeft de auto zwart gespoten (enkelvoud).
De jongens hebben de auto zwart gespoten (naar meervoud).

Heeft verandert in hebben dus heeft is de persoonsvorm. 
De getalproef

Slide 6 - Slide

Zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. 

De jongen heeft de auto zwart gespoten. 
De jongen had de auto zwart gespoten. 

heeft verandert in had dus heeft is de persoonsvorm. 
De tijdproef

Slide 7 - Slide

Ik: ik-vorm + 0 (nul)
Ik lees een boek. 

Hij/jij/zij/u/het: ik-vorm + t
Jij leest een boek. 
U wordt moe van rennen. 

Wij: hele werkwoord
Wij worden moe. 



Regels persoonsvorm 
tegenwoordige tijd

Slide 8 - Slide

De persoonsvorm vinden
Even herhalen:
Hoe kun je de persoonsvorm vinden?


Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

persoonsvorm tegenwoordige tijd (pv t.t) van werken
ik werk
jij werkt                                                          werk jij?
hij werkt   (kan ook zij of het zijn)
wij werken
jullie werken
zij werken 

Slide 12 - Slide

pv t.t. van antwoorden
ik antwoord
jij antwoordt
hij / zij / het antwoordt
wij antwoorden
jullie antwoorden
zij antwoorden

Slide 13 - Slide

Vul de juiste vorm in van sturen.
De ik vorm/stam is stuur.
Mijn tante .......... haar vriendin een brief.
A
stuur
B
stuurd
C
stuurt
D
stuurdt

Slide 14 - Quiz

Vul de juiste vorm in van branden.
De ik vorm/stam is brand.
De kaars .......... al enkele uren.
A
brand
B
brant
C
branden
D
brandt

Slide 15 - Quiz

Vul de juiste vorm in van worden.
Hij ....... naar de spoedeisende hulp gebracht.

Slide 16 - Open question

Hij .................... zijn zakgeld aan snoep.
Wij ........................ ons geld aan boeken.
............. je buurman in de winkel?
.............. je in de winkel?
besteedt 
besteden
werk
werkt

Slide 17 - Drag question

Aan de slag! 
Les 26: maak opdracht 2, 3, 4, 5 en 7



Huiswerk wo. 20 sep

Leesboek mee
Les 26: opdracht 2,3,4,5 en 7 

Slide 18 - Slide