This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Herhaling
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
DNA bestaat uit chromosomen
A
juist
B
onjuist
Slide 3 - Quiz
Welke van de twee kan je in je leven veranderen?
A
Genotype
B
Fenotype
Slide 4 - Quiz
Voorbeelden van ....................
Slide 5 - Slide
De afbeeldingen op het plaatje zijn voorbeelden van veranderingen aan je.............
Slide 6 - Open question
Is het genotype gelijk gebleven?
Is het fenotype gelijk gebleven?
Slide 7 - Slide
Wat is gelijk gebleven?
A
het fenotype is gelijk gebleven
B
het genotype is gelijk gebleven
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Slide
Hoeveel chromosomen heeft een lichaamscel van de mens
A
32
B
23
C
46
D
48
Slide 10 - Quiz
Bevat een bevruchte eicel 23 chromosomen?
A
Nee
B
Ja
Slide 11 - Quiz
Zet in de juiste volgorde van klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel
Slide 12 - Quiz
Zitten er in een zaadcel altijd dezelfde geslachtschromosomen?
A
ja
B
nee
Slide 13 - Quiz
Zitten er in een eicel altijd dezelfde geslachtschromosomen?
A
ja
B
nee
Slide 14 - Quiz
Hoe noemen we deze mutatie?
Slide 15 - Slide
Hoe noemen we de mutatie op het plaatje?
Slide 16 - Open question
Mutagene invloeden
Slide 17 - Slide
De grondlegger van de evolutietheorie
A
Lamarck
B
De Vink
C
Darwin
D
Beagle
Slide 18 - Quiz
Waarvan spreken we als het gaat om het sterkste dier overleeft?
A
Isolatie
B
Natuurlijke selectie
C
Kunstmatige selectie
Slide 19 - Quiz
Hoe noemen we het als twee populaties van elkaar gescheiden raken door een natuurlijke oorzaak?
A
Isolatie
B
Evolutie
C
Natuurlijke selectie
Slide 20 - Quiz
Waarom kon er eerst geen leven zijn op aarde?
A
het was er veel te koud
B
er was geen land
C
het was er veel te heet
Slide 21 - Quiz
Wanneer kon leven ontstaan?
A
toen er land ontstond
B
toen de aarde was afgekoeld en zeeën waren ontstaan
C
toen het warmer werd
Slide 22 - Quiz
Uit hoeveel cellen bestond het eerste leven?
A
meerdere cellen
B
een cel
C
4 cellen
Slide 23 - Quiz
Hoe noemen we die ene eerste cel?
A
oerschimmel
B
oerbacterie
Slide 24 - Quiz
Welke dier is niet in de begintijd van de aarde ontstaan?
A
koraal
B
dinosaurus
C
zee-egel
D
degenkrabben
Slide 25 - Quiz
Hoe weten we dat deze dieren in de begintijd al hebben bestaan?
A
doordat het in boeken stond
B
door fossielen
C
doordat mensen dit hebben verteld
Slide 26 - Quiz
Hoe kon leven op het land ontstaan?
A
doordat er regen ging vallen
B
doordat er een ozonlaag ontstond die de zonnestraling tegen hield
C
doordat de dieren op het land gingen
Slide 27 - Quiz
Welke organismen zorgen voor de eerste zuurstof op het land?
A
mossen en bomen
B
mossen en dieren
C
mossen en varens
Slide 28 - Quiz
Wat waren de eerste gewervelde dieren die vanuit zee op land kwamen?
A
reptielen
B
amfibieën
C
vissen
Slide 29 - Quiz
Fossielen Wat is NIET waar?
A
Het zijn versteende overblijfselen van organismen
B
Het zijn afdrukken van organismen in gesteenten
C
Het zijn de harde delen van organismen ( botten)
D
Het zijn levende organismen van vroeger
Slide 30 - Quiz
In de afbeelding zie je een skelet en versteende afdruk van een zee-egel. Is het skelet een fossiel? En zijn de versteende afdrukken fossielen?
A
alleen het skelet is een fossiel
B
alleen de versteende afdruk is een fossiel.
C
beide zijn fossielen
D
geen van beide zijn fossielen
Slide 31 - Quiz
Is deze pootafdruk van een dino een fossiel?
A
ja
B
nee
Slide 32 - Quiz
Soorten hebben veel verwantschap als de gemeenschappelijke voorouder ver terug leefde.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 33 - Quiz
Schutkleur van een dier is een aanpassing aan de leefomgeving
A
Waar
B
Niet waar
Slide 34 - Quiz
Wat is de functie van schutkleuren?
A
Zo zien de dieren er mooier uit
B
Zo zijn de dieren aantrekkelijker voor een partner
C
Zo worden dieren minder snel gezien
D
Zo worden de dieren sneller gezien
Slide 35 - Quiz
een nieuwe soort kan ontstaan door
A
slechte weersomstandigheden
B
isolatie
C
slechte eetgewoonten
D
geen schutkleur
Slide 36 - Quiz
Door isolatie kunnen nieuwe soorten ontstaan. Wat is isolatie?
A
groepen organismen van dezelfde soort leven samen
B
groepen organismen van verschillende soorten leven samen
C
groepen organismen van dezelfde soort trekken naar elkaar toe
D
groepen organismen van dezelfde soort raken van elkaar gescheiden
Slide 37 - Quiz
Bij evolutie ontstaan nieuwe soorten door variatie en ...?
A
groepering
B
voortplanting
C
selectie
D
vruchtbaarheid
Slide 38 - Quiz
Hoe ontstaan nieuwe soorten?
A
Door afzondering
B
Door andere omstandigheden
C
Door natuurlijke selectie
D
Door a, b en c
Slide 39 - Quiz
Iemand met de geslachtschromosomen XX is een
A
vrouw
B
man
Slide 40 - Quiz
Soms wordt er een drieling geboren. Drielingen kunnen op verschillende manieren ontstaan. In de afbeelding hiernaast is een van de mogelijke ontstaanswijzen van een drieling schematisch weergegeven. Kind 3 heeft de geslachtschromosomen XX.
Is uit de geslachtschromosomen van kind 3 met zekerheid af te leiden welk geslacht de andere kinderen hebben?
A
Nee, dat is helemaal niet mogelijk
B
Ja, maar alleen voor kind 1
C
Ja, maar alleen voor kind 2
D
Ja, zowel voor kind 1 als kind 2
Slide 41 - Quiz
Wat zijn rudimentaire organen? (meerdere antwoorden)
A
Organen die we nog steeds gebruiken
B
Organen die nog steeds aanwezig zijn maar geen functie hebben.
C
Organen die deels verdwenen zijn door evolutie
D
Organen met een specifieke functie
Slide 42 - Quiz
Wat is een rudimentair orgaan van de mens
A
Hersenen
B
Dikke darm
C
Blinde darm
D
Kleine teen
Slide 43 - Quiz
Wat is een voorwaarde voor natuurlijke selectie?
A
Variatie in eigenschappen
B
Mannelijke en vrouwelijke organismen
C
Recombinatie
D
Mutatie
Slide 44 - Quiz
Wat wordt er bedoeld met natuurlijke selectie?
A
De best aangepaste organismen worden het oudst
B
Als je te weinig sport ga je dood.
C
De sterkste organismen overleven.
D
De best aangepaste organismen krijgen de meeste jongen.
Slide 45 - Quiz
Wat is af te lezen uit een stamboom?
A
De tijd sinds het ontstaan van de aarde.
B
In welke klasse je een organisme kunt plaatsen.
C
Uit welke voorouders bepaalde organismen zich hebben ontwikkeld.
Slide 46 - Quiz
Wie zijn mannen in deze stamboom?
A
Alle personen weergegeven met een vierkant
B
Alle personen weergegeven met een rondje
Slide 47 - Quiz
Wat is het genotype van nummer 7 in de stamboom?
A
AA
B
Aa
C
aa
Slide 48 - Quiz
Hoeveel generaties zijn afgebeeld in deze stamboom?