VMBO 4 hoofdstuk 9 bloed 9.1 en 9.2

Hoofdstuk 9: Bloed
1 / 52
next
Slide 1: Slide
biologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 9: Bloed

Slide 1 - Slide

9.1 leerdoelen

bloed

-Je moet de bestanddelen van bloed kunnen noemen met hun kenmerken en functies.
- je moet vier taken kennen die je bloed heeft
- je moet kunnen uitleggen wat er in je bloed verandert als je je inspant.

Slide 2 - Slide

Bloedplasma is  een doorzichtig vloeistof met opgeloste stoffen & eiwitten
Bloedcellen en bloedplaatjes zijn het bezinksel.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

bestandsdelen
onderdeel 1 is een witte bloedcel. deze doodt ziekteverwerkers.

onderdeel 2 is bloedplasma. hierin zitten opgeloste afvalstoffen en voedingsstoffen + plasma-eiwitten (die helpen bij bloedstolling)

onderdeel 3 zijn bloedplaatjes. Dit zijn resten van dode cellen en zorgen voor bloedstolling.
onderdeel 4 is een rode bloedcel. deze vervoert zuurstof

Slide 5 - Slide

Witte bloedcel
Wel celkern
Ziekteverwekkers onschadelijk maken door:
- opeten
- afweerstoffen maken
Rode bloedcel
Geen celkern
Zuurstof vervoeren
Bloedplaatje
Geen celkern
Bloedstolling

Slide 6 - Slide

aan de slag
lees 9.1 bloed bladzijd 9-11
maak opgave 3 - 7
vergelijk je antwoorden met je buur
lees bladzijde 12

Slide 7 - Slide

beantwoord de volgende Quizvragen

Slide 8 - Slide

Bloedplaatjes zorgen voor bloedstolling
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Welke stoffen vervoert bloedplasma niet?
A
zuurstof
B
afweerstoffen
C
glucose
D
hormonen

Slide 10 - Quiz

Door welk bloeddeeltje wordt zuurstof vervoerd in het bloed?
A
door witte bloedcellen die antistoffen maken
B
door rode bloedcellen
C
door bloedplaatjes
D
door witte bloedcellen die ziekteverwerkkers vreten

Slide 11 - Quiz

Patiënten met de ziekte aids zijn gevoeliger voor ziekteverwekkers dan gezonde mensen. Ze krijgen bijvoorbeeld snel een longontsteking. Dat komt doordat bepaalde bloeddeeltjes door het aidsvirus (hiv) worden vernietigd.
Welke bloeddeeltjes worden door het aidsvirus vernietigd?
A
Witte bloedcellen
B
Rode bloedcellen
C
Bloedplaatjes

Slide 12 - Quiz

Welk bloeddeeltje kan van vorm veranderen?
A
een rode bloedcel
B
een bloedplaatje
C
een witte bloedcel

Slide 13 - Quiz

aan de slag
maak opgave 8 -15
vergelijk je antwoorden met je buur
lees bladzijde 14

Slide 14 - Slide

Aan de slag
lees bladzijde  10 12 14  en 16
maak opgave 3 t/m 19
kijk de opgaven na
lees om te onthouden op bladzijde 17

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

9.1 leerdoelen-check
bestaat uit
functie
bloed
bloedplasma
bloedcellen
bloedcellen
rode bloedcellen
witte bloedcellen
bloedplaatjes
zuurstof vervoeren
doden ziekteverwerkkers
bloedstolling
bloedstroom bij inspanning
aanvoer zuurstof en glucose
meer koolstofdioxide en water 
zweten en wijde bloedvaatjes
voldoende energie krijgen
afvoeren van afvalstoffen
afkoelen
bloedarmoede

roken
te weinig rode bloedcellen door te weinig ijzer
koolmonoxide neemt plaats in van zuurstof


gevolg: te weinig zuurstof

Slide 17 - Slide

 basisstof 2 leerdoelen
de bloedsomloop
-je kunt de kleine en grote bloedsomloop onderscheiden met hun functies
- je kunt kenmerken van drie soorten bloedvaten benoemen
- je kent de namen van de bloedvaten waarlangs het bloed stroomt
- je kunt vertellen wat bloeddruk is
je kunt vertellen hoe stoffen bij je cellen komen

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Slide 20 - Slide

kleine bloedsomloop

functie: zuurstof halen bij de longen

hart longen hart

aan het begin zuurstofarm daarna zuurstofrijk
grote bloedsomloop

functie: zuurstof brengen bij de organen

hart organen hart

aan het begin zuurstofrijk daarna zuurstofarm

Slide 21 - Slide

aders
dunne spierlaag
heeft kleppen
loopt naar het hart toe
slagaders
dikke spierlaag
geen kleppen
komt van het hart af

Slide 22 - Slide

haarvaten
in de haarvaten vind gaswisseling plaats.

in de organen: zuurstof wordt afgegeven en koolstofdioxide opgenomen.
zuurstofrijk->zuurstofarm

in de longhaarvaten: koolstofdioxide wordt afgegeven en zuurstof opgenomen
zuurstofarm->zuurstofrijk

Slide 23 - Slide

Bloedvaten
  • Slagader: van het hart weg, hoge bloeddruk, dikke en elastische wand, diep in lichaam
  • Haarvaten: wand één cellaag dik, lage bloeddruk, uitwisseling voedings- en afvalstoffen
  • Ader: naar het hart toe, lage bloeddruk, dunne wanden, minder diep in lichaam, kleppen

Slide 24 - Slide

Bloedvatenstelsel
  • Naam slagader: naar waar de slagader toe stroomt
  • Naam ader: naar waar de ader vandaan stroomt

Slide 25 - Slide

aan de slag
lees bladzijde 19 20 en 22 
maak opgave 1 t/m 11
vergelijk met je buur
lees bladijze 25

Slide 26 - Slide

beantwoord de quizvragen

Slide 27 - Slide

Wat voor typen bloedvaten heeft een mens? (meerdere antwoorden zijn goed)
A
Haarvaten
B
Trilvaten
C
Slagaders
D
Aders

Slide 28 - Quiz

Aders bevatten kleppen, vooral de aders in armen en benen.

A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

Kleppen in aders zorgen ervoor dat bloed niet terugstroomt de verkeerde richting in
A
Niet waar
B
Waar

Slide 30 - Quiz

In de afbeelding zie je het hart met longen
en een aantal bloedvaten. De weg die het
bloed door het lichaam aflegt, noem je de
bloedsomloop. Welke bloedsomloop zie
je in deze afbeelding?
A
De grote bloedsomloop
B
De kleine bloedsomloop
C
De bloedsomloop

Slide 31 - Quiz

De dubbele bloedsomloop gaat bij een omloop 2 keer door ......
A
De longen
B
Het hart
C
De organen
D
De hersenen

Slide 32 - Quiz

Welke wand is het dunst?
A
Slagader
B
Ader
C
Haarvat

Slide 33 - Quiz

aan de slag
lees bladzijde 25
maak opgave 12 t/m 15
lees om te onthouden
kijk 9.2 na met een nakijkboekje

Slide 34 - Slide

 basisstof 2 leerdoelencheck
de bloedsomloop
-de functie van de kleine bloedsomloop is
de functie van de grote bloedsomloop is
- 3 kenmerken van een ader zijn:
-3 kenmerken van een slagader zijn:
-2 kenmerken van haarvaten zijn:
 
- wijs op blz 24 de aorta aan, wijs de longslagadere aan, wijs de holle ader aan, wijs de halslagader aan
- bloeddruk onstaat doordat:
Stoffen komen bij cellen doordat:

Slide 35 - Slide

Doelen BS 3
* Je kunt de delen van het hart en de aansluitende bloedvaten noemen met hun kenmerken en functies

* Je kunt beschrijven hoe de hartslag verloopt

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Video

buitenkant hart
op het hart ligt de kransslagader (14).

de kransslagader brengt vanuit de aorta (hoofdslagader) zuurstofrijk bloed naar de hartspieren.

de kransader (5) brengt zuurstofarm bloed naar de holle ader.

Slide 38 - Slide

binnenkant hart
aan de bovenkant van het hart zitten de boezems. 

aan de onderkant zitten de kamers.
in het hart zitten hartkleppen.

in de slagaders zitten halvemaanvormige kleppen.

Slide 39 - Slide

Halvemaanvormige kleppen
Tussen de kamers en de longslagader/ aorta zitten halvemaanvormige kleppen. Die voorkomen dat het bloed ná het pompen terugstroomt het hart in. 

Slide 40 - Slide

Hartkleppen
Tussen de boezems en de kamers zitten de hartkleppen.
Die voorkomen dat het bloed terug de boezems ingepompt wordt als de kamers samentrekken.

Slide 41 - Slide

aorta
longslagader
longader
bovenste holle ader
onderste holle ader
linkerboezem
linkerkamer
rechterboezem
rechterkamer
hartklep
hartklep
halve maanvormige klep
halve maanvormige klep

Slide 42 - Drag question

1 rechterboezem
2 linkerboezem
3 bovenste holle ader
4 aorta
5 longslagader
6 longader
7/12 hartklep
8/13 halvemaanvormige klep
9 linkerkamer
10 rechterkamer
11 onderste holle ader

Slide 43 - Slide

Het hart heeft veel spierweefsel.
Welk deel van het hart is het meest gespierd?
A
Rechterboezem
B
Linkerboezem
C
Rechterkamer
D
Linkerkamer

Slide 44 - Quiz

De linkerkamer heeft een gespierde wand, omdat het bloed door de aorta moet pompen. Hier is veel kracht voor nodig
A
Niet waar
B
Waar

Slide 45 - Quiz

Is de longslagader zuurstofrijk of zuurstofarm? (van het hart af)
A
Zuurstofarm
B
Zuurstofrijk

Slide 46 - Quiz

Waar komt bloed het hart binnen?
A
Linkerkamer
B
Rechterkamer
C
Linkerboezem
D
Rechterboezem

Slide 47 - Quiz

Hoe heet het bloedvat van de longen naar het hart?
A
Holle ader
B
Longslagader
C
Aorta
D
Longader

Slide 48 - Quiz

Bij een 'hartslag van 68' trekt het hart zich per minuut 68 x samen
A
waar
B
niet waar

Slide 49 - Quiz

Bij een hartslag trekken eerst de boezems samen, en dan de kamers
A
Waar
B
Niet waar

Slide 50 - Quiz

Slide 51 - Link

Klaar?  
Neem bs 1 t/m 3 nog eens door & maak de verdiepingsopdrachten in je boek

Slide 52 - Slide