Uiteenzetting Les 3: Onderwerp en hoofdgedachte

Nederlands
Schrijven: Uiteenzetting

timer
10:00
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands
Schrijven: Uiteenzetting

timer
10:00

Slide 1 - Slide

Wat verwacht ik van jullie?
- Tijdens de lessen zijn de telefoons in de tas. Anders  innemen.
- Steek je vinger op als je iets wilt zeggen, dan geef ik je de beurt.
- Overleggen met de persoon naast je mag, maar zorg dat je de mensen aan andere tafels niet stoort.



Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Weet je het nog?
Een tekst voor een uiteenzetting kan geschreven worden in verschillende tekststructuren:
  1. Verschijnsel-verklaringsstructuur
  2. Vraag-antwoordstructuur
  3. probleem-oplossingsstructuur
  4. vroeger-nu-toekomststructuur
  5. Voor- en nadelenstructuur

Slide 13 - Slide

1. Verschijnsel-verklaringsstructuur
Verklaringsstructuur. Hierbij geef je in de inleiding een verschijnsel. In het middenstuk geef je kenmerken, voorbeelden, oorzaken en effecten. In het slot geef je een samenvatting en een mogelijke toekomstverwachting.

Inleiding       Noemen verschijnsel

Kern               Kenmerken
                         Oorzaken
                         Gevolgen 

Slot                Samenvatting en verschijnsel in toekomst

Slide 14 - Slide

2. Vraag-antwoord structuur
Vraag-antwoord structuur. Hierbij geef je in de inleiding een vraag en in het middenstuk de antwoorden. In het slot geef je een conclusie of samenvatting.

Inleiding       Hoofdvraag stellen

Kern               Antwoord deelvraag 1
                         Antwoord deelvraag 2
                         Antwoord deelvraag 3

Slot                Samenvatting/conclusie + antwoord op hoofdvraag  
                        uit inleiding

Slide 15 - Slide

3. Probleem-oplossingsstructuur
Probleem-oplossing structuur. Hierbij geef je in de inleiding een probleem. In het middenstuk leg je vervolgens uit waarom dat een probleem is en geef je de oorzaken en gevolgen. In het slot geef je de oplossing.

Inleiding      Probleem introduceren

Kern              Waarom is het een probleem
                        Oorzaak
                        Gevolg

Slot                Mogelijke oplossingen

Slide 16 - Slide

4. Vroeger-nu-toekomst
Verleden, heden, toekomst structuur. Hierbij introduceer je het onderwerp in de inleiding. In het middenstuk noem je hoe het vroeger, nu en in de toekomst zal zijn. In het slot geef je de conclusie.

Inleiding     Onderwerp aankondigen

Kern              Vroeger
                       Nu
                       Toekomst
 
Slot               Conclusie

Slide 17 - Slide

5. Voor- en nadelen
Voor- en nadelenstructuur. Hierbij introduceer je het onderwerp in de inleiding. In het middenstuk noem je de kenmerken, de voordelen en de nadelen. In het slot geef je een samenvatting of conclusie.

Inleiding            Onderwerp aankondigen
Kern                     Kenmerken
                               Voordelen (positieve effecten, bijwerkingen enz.). -Blijf bij de feiten!
                               Nadelen (negatieve effecten, bijwerkingen enz.).

Slot
Conclusie of samenvatting

Slide 18 - Slide

Welke hoofdgedachte had jij opgenomen in het bouwplan (opdracht Gamegedrag onder jongeren)?

Slide 19 - Open question

Een tussenkopje en het deelonderwerp zijn altijd hetzelfde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

Een deelonderwerp mag uit maximaal 5 woorden bestaan. Net zoals het onderwerp van mijn tekst.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 21 - Quiz

In het bouwplan moet ik minimaal drie betrouwbare bronnen verwerken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Aan de slag!
Lees het voorbeeld (uiteenzetting over dopinggebruik) goed door (volgende slide) en maak slide 25 en 26.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Link

Welke manieren gebruikt de schrijver in de inleiding om de lezer nieuwsgierig te maken naar de rest van de tekst?
A
Kort, grappig verhaaltje
B
Vragen stellen
C
Aanleiding voor het schrijven noemen
D
Onderwerp introduceren

Slide 25 - Quiz

Welke tekststructuur heeft de schrijver gebruikt?
A
Vroeger-nu
B
Probleem-oplossing
C
Voor- en nadelen
D
Verklaring-verschijnsel

Slide 26 - Quiz

Aan de slag!
Wat? Open jouw bouwplan van de vorige les.
Schrijf nu jouw uiteenzetting over gamen.
Tijd? Rest van de les.
Hoe? Voor jezelf.
Overleg? Zachtjes met klasgenoot naast je.

Slide 27 - Slide

Je hebt nu....
  • Inzicht in hoe de uiteenzetting eruit gaat zien....
  • Inzicht in de 4 fases van het schrijven....
  • Je weet weer wat een hoofdgedachte is...
  • Je hebt een begin gemaakt aan jouw uiteenzetting over gamen.


Dit is het einde van deze les!

Slide 28 - Slide

Volgende les
Boek mee uit de leeslijst.


Slide 29 - Slide

Kijk naar het schilderij en beschrijf wat JIJ ziet

Het is de bedoeling dat je niet alleen beschrijft welke kleuren of vormen je ziet, maar ook wat jij in het schilderij ziet (wat bedoelt de schilder, wat stelt het voor?)

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Beeldspraak
Beelden in taal gebruiken om op een andere manier de werkelijkheid te vertellen of om iets heel nieuws te maken.

Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Het is een stijlfiguur

Slide 32 - Slide

Beeldspraak 


Je kamer is net 
een zwijnenstal

Slide 33 - Slide

Beeldspraak

Slide 34 - Slide

Soorten beeldspraak:
Vergelijking: je vergelijkt een beeld met de werkelijkheid "Je tuin ziet eruit als een wildernis."
Metafoor: je noemt alleen het beeld; de werkelijkheid wordt weggelaten "Wat is dit een wildernis"  (de tuin wordt dus niet meer genoemd!) 
Personificatie: levenloos ding (of een dier) wordt als een levend persoon beschouwd, krijgt menselijke eigenschappen. "De wind streelt zacht mijn wang "

Slide 35 - Slide

maak een elfje en gebruik beeldspraak


regel 1: een woord
regel 2: twee woorden
regel 3: drie woorden
regel 4: vier woorden
regel 5: één woord, dat het gedicht samenvat

Slide 36 - Slide