1F
Ik kan persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend en vragend voornaamwoorden herkennen. 2F
Benoem de woordsoorten: Kies uit: werkwoord (ww) – onbepaald lidwoord (olw) – bepaald lidwoord (blw) – zelfstandig naamwoord (zn) – bijvoeglijk naamwoord (bn) – voorzetsel (vz) – voegwoord (vw) – persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) – bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) – aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) – vragend voornaamwoord (vr.vnw).
Ik kan de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijk bepaling van een zin vinden. 1F
Ik kan samengestelde zinnen herkennen. 2F