1hv6 - wo070224

1 / 19
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?
  • Interroger
  • Grammaire 
  • Au travail
  • Toets inzien?
  • Les devoirs
Doel: kunnen zeggen van wie iets is, dmv een bez. vnw.

Slide 2 - Slide

Interroger
  1. ik ben - je suis
  2. zij is - elle est
  3. wij zijn - nous sommes
  4. u bent - vous êtes
  5. de mop - la blague
  6. slecht - mauvais(e)
  7. Kerstmis - Noël 
  8. je kunt - tu peux

Slide 3 - Slide

Grammaire - bezittelijk voornaamwoord
Mijn kamer is niet groot. 
Hoe ziet jouw kamer eruit? 
Haar tas is vies. 
Haar tassen zijn allemaal vies. 

  • Geeft aan van wie iets is 

Slide 4 - Slide

Grammaire - bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kijk je niet alleen naar van wie iets is, maar óók of het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of meervoud is. 

Mon père est sévère. 
Ma mère est sympa. 

Slide 5 - Slide

Grammaire - bezittelijk voornaamwoord
Mijn
Jouw
Zijn/haar
Mannelijk
Mon
Ton
Son
Vrouwelijk
Ma
Ta
Sa
Meervoud
Mes
Tes
Ses

Slide 6 - Slide

Grammaire - bezittelijk voornaamwoord
Mijn rugzak is zwaar - Mon sac à dos est lourd. 
Mijn etui is rood - Ma trousse est rouge 
Mijn docenten zijn grappig - Mes profs sont marrants. 

Slide 7 - Slide

Grammaire - bezittelijk voornaamwoord
Let op! Als het woord vrouwelijk is én met een klinker begint, krijg je toch de mannelijke vorm (klinkerbotsing)

Ta amie est marrante (jouw vriendin is grappig) 
Ton amie est marrante 

Slide 8 - Slide

Grammaire - bezittelijk voornaamwoord
Let op! Son/sa/ses kan zowel zijn als haar betekenen. 

Son tableau est beau - Zijn/haar schilderij is mooi. 
Sa chambre est grande - Zijn/haar kamer is groot. 
Ses parents sont sympas - Zijn/haar ouders zijn aardig. 

Slide 9 - Slide

Grammaire - bezittelijk voornaamwoord
ons, onze
uw, jullie
hun
enkelvoud
notre
votre
leur
meervoud
nos
vos
leurs

Slide 10 - Slide

Even oefenen.. 
1. ton école (jouw) 
2. nos classes (onze) 
3. son secret (haar) 
4. votre soeur (uw) 
5. son copain (zijn)

Slide 11 - Slide

Au travail
Ex. 30 et 31
Page 126
timer
1:00

Slide 12 - Slide

Corriger ex. 30

Slide 13 - Slide

Corriger ex. 31a
  1.  Ma
  2. ma
  3. ses
  4. ma
  5. notre
  6. son
  7. son
  8. leur

Slide 14 - Slide

Corriger ex. 31b
  1. Mes
  2. Notre
  3. mon
  4. Ses
  5. nos
  6. votre

Slide 15 - Slide

Corriger ex. 31d
  1. sa
  2. mes
  3. sa
  4. sa
  5. son
  6. ma

Slide 16 - Slide

C'est moi
C'est mon lapin 

C'est ma trousse 

10 zinnen met bezittelijk voornaamwoord
C'est = het is, dat is
Ce sont = dit zijn ... 

Slide 17 - Slide

Toets inkijken

Slide 18 - Slide

Les devoirs
Mardi le 13 février

Apprendre: blokje F nf/fn hf 3 + ww être
Faire: inlv. opdracht 10 zinnen bez. vnw + foto's 

Slide 19 - Slide