Theme 5 BBL 4

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 4

Theme 5

Today:

- Herhaling les 1

- The English Speaking World

- Ex 4

- Lezen / Reading

- Video

- Ex 15

- Video

- Online homework

Workbook page 29

Textbook page 86-87

- You get some time to fill in:

    ex: 4

Textbook page 87

- We will read this text toghether and at the end of this lesson you will hear  what the homework is.

English how did it get so big

Workbook page 34, ex 15

Homework:

- Ga naar Stepping Stones online via Magister, leermiddelen. 

- Gebruik Chrome

- Klik op Theme 5 in de grijze balk.

- Klik op: 

C Reading 

en maak:

Online les 2

- Check Homework: C reading online!!!!

- Today: online ex D speaking and writing. See next slide.

- Explanation Grammar 9 / 10

- Quiz 

- Homework

To do later:

- Go to Stepping Stones online, Theme 5

- Click on D Speaking and Writing.

- Ex: 

Grammar 9 / 10

Je maakt een samengestelde zin door 2 enkelvoudige zinnen aan elkaar te plakken met een voegwoord.

Grammar 9 / 10

In een complexe zin word er in de 2 aparte zinsdelen geen complete gedachte overgebracht. 

Je maakt een complexe zin door een hoofdzin te combineren met 1 of 2 bijzinnen.

Je gebruikt hiervoor andere voegwoorden. leer deze uit je hoofd!

Grammar 9 / 10

Als je extra informatie wilt geven over een persoon, dier of ding gebruik je een betrekkelijke bijzin. Dat is in het Engels meestal:

Grammar 10:  Who / Which / That

Als je de betrekkelijke bijzin kunt weglaten zonder dat de betekenis verandert gebruik je: who/which

Sarah listens to the radio.....she does her homework

1. when
2. or
3. nor

My dad usually makes dinner.....he is a good cook.

1. since
2. after
3. nor

Welk voegwoord moet hier staan?

Welk voegwoord moet hier staan?

They were hungry....they hadn't had time to eat.

1. when
2. for
3. so
4. or

Dad had breakfast ......he had taken his shower.

1. after
2. but
3. although
4. nor

Welk voegwoord moet hier staan?

Who / Which / That

Grammar 10

Kies uit een betrekkelijke bijzin: who / which / that

Kies uit een betrekkelijke bijzin: who / which / that

Welke betrekkelijke bijzin is juist?

1. that
2. which

Welke betrekkelijke bijzin is juist?

1. who
2. that

Kies uit een betrekkelijke bijzin: who / which / that

Kies uit een betrekkelijke bijzin: who / which / that

Kies uit een betrekkelijke bijzin: who / which / that

Here ends lesson 2

Homework:

- D Speaking and Writing.

- Ex: