What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
1HV: zinsdelen/ woordsoorten/ aanhalingstekens/ spelling
Tim loopt op straat.
pv =
A
Tim
B
loopt
C
op straat
1 / 56
next
Slide 1:
Quiz
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
This lesson contains
56 slides
, with
interactive quizzes
and
1 video
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Tim loopt op straat.
pv =
A
Tim
B
loopt
C
op straat
Slide 1 - Quiz
De tandarts werkt alleen op maandag.
pv =
A
De tandarts
B
werkt
C
alleen
D
op maandag
Slide 2 - Quiz
Je kunt tokkelen in de Ardennen.
pv =
A
Je
B
kunt
C
tokkelen
D
in de Ardennen
Slide 3 - Quiz
Mijn moeder eet een taart.
onderwerp =
A
Mijn moeder
B
eet
C
een taart
Slide 4 - Quiz
Isa loopt naar de Mcdonalds
onderwerp =
A
Isa
B
loopt
Slide 5 - Quiz
Wij lopen naar het restaurant.
onderwerp =
A
Wij
B
lopen
Slide 6 - Quiz
Mijn gekke, lieve opa koopt een boek.
onderwerp=
A
opa
B
Mijn gekke, lieve opa
C
koopt
Slide 7 - Quiz
Een TikTok maken Nova en Clara.
onderwerp =
A
Een TikTok
B
maken
C
Nova en Clara
Slide 8 - Quiz
Een TikTok maken Nova en Clara.
persoonsvorm =
A
Een TikTok
B
maken
C
Nova en Clara
Slide 9 - Quiz
Mijn nieuwe Instagramaccount heeft 670 volgers.
onderwerp=
A
Mijn nieuwe Instagramaccount
B
Instagramaccount
C
heeft
D
670 volgers
Slide 10 - Quiz
De nieuwe piloot van KLM is boos.
nwg OF wwg?
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
Slide 11 - Quiz
De nieuwe piloot van KLM is boos.
onderwerp =
A
De nieuwe piloot
B
De nieuwe piloot van KLM
C
is
Slide 12 - Quiz
Lyana is jarig.
nwg OF wwg?
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
Slide 13 - Quiz
Lyana is jarig.
naamwoordelijk gezegde =
A
Lyana is
B
is jarig
Slide 14 - Quiz
Later word ik zangeres.
nwg OF wwg?
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
Slide 15 - Quiz
Later word ik zangeres.
persoonsvorm =
A
Later
B
word
C
ik
D
zangeres
Slide 16 - Quiz
Gisteren heb ik Snapchat verwijderd.
nwg OF wwg?
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Video
de=
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
Slide 19 - Quiz
een =
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
Slide 20 - Quiz
Eindhoven =
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
Slide 21 - Quiz
Nederland =
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
Slide 22 - Quiz
Coca Cola=
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
Slide 23 - Quiz
het =
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
Slide 24 - Quiz
panda
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
Slide 25 - Quiz
Macbook
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
Slide 26 - Quiz
tafel =
A
LW
B
ZN
Slide 27 - Quiz
Veerle Dirksen
A
LW
B
ZN
Slide 28 - Quiz
Sem =
A
LW
B
ZN
Slide 29 - Quiz
De man eet een koekje.
koekje =
A
ZN
B
LW
Slide 30 - Quiz
stoel =
A
LW
B
ZN
Slide 31 - Quiz
een=
A
LW
B
ZN
Slide 32 - Quiz
De hond blaft op straat.
hond =
A
LW
B
ZN
Slide 33 - Quiz
De hond blaft op straat.
de =
A
LW
B
ZN
C
BN
D
VZ
Slide 34 - Quiz
De hond blaft op straat.
op =
A
LW
B
ZN
C
BN
D
VZ
Slide 35 - Quiz
Het grappige meisje heet Sophia.
grappige =
A
LW
B
ZN
C
BN
D
VZ
Slide 36 - Quiz
Morgen ga ik koken.
ik=
A
lidwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
Slide 37 - Quiz
Met Tim ga ik naar het feest.
Met =
A
Lidwoord
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord
Slide 38 - Quiz
Met Dashirah ga ik naar het feest.
naar =
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel
Slide 39 - Quiz
Ik vind jou aardig.
jou =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
Slide 40 - Quiz
Ahmad ... (houden) van het leven.
A
houd
B
houdt
Slide 41 - Quiz
Vorige week ...(leiden) de coach het team.
A
leidde
B
leidt
C
leide
Slide 42 - Quiz
Ze is heel erg geschrokken en hard ... (wegrennen).
A
weggerend
B
weggerent
C
wegrent
Slide 43 - Quiz
.... (houden) jij van kip?
A
houdt
B
houd
Slide 44 - Quiz
Hij ... (vertellen) elke dag een mop.
A
verteld
B
vertelt
C
verteldt
Slide 45 - Quiz
De kaars ... (branden) elke dag.
A
brand
B
brandt
Slide 46 - Quiz
(fietsen) jij vroeger naar de basisschool?
A
Fietste
B
Fietstte
Slide 47 - Quiz
Mohamed ...(raden) altijd het cadeau.
A
raad
B
raadt
Slide 48 - Quiz
baby
meervoud=
A
babys
B
baby's
Slide 49 - Quiz
auto
meervoud =
A
auto's
B
autos
Slide 50 - Quiz
hypotheek
meervoud=
A
hypotheeks
B
hypotheken
Slide 51 - Quiz
café
meervoud =
A
cafees
B
cafés
C
cafe's
Slide 52 - Quiz
plumeau
meervoud=
A
plumeaus
B
plumeau's
Slide 53 - Quiz
Heb jij al een vriendje ...
A
.
B
?
Slide 54 - Quiz
Dat heb ik niet gezegd...
A
!
B
?
Slide 55 - Quiz
Ik houd van koken...
A
?
B
.
Slide 56 - Quiz
More lessons like this
Quiz daltonuur
November 2020
- Lesson with
37 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
herhaling PV, O en WWG. Instructie NWG enLV
March 2023
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
Les 28/ les 5: het gezegde in een zin onderzoeken
January 2024
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Les 28/ les 5: het gezegde in een zin onderzoeken
August 2024
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
SCC D1 L5 zinsleer (herhaling)
August 2023
- Lesson with
44 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
SCC M4 L4 zinsleer bwb
October 2023
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
SCC M10 L3 Voorwerpen en herhaling (zinsleer_DIFFERENTIATIE)
July 2023
- Lesson with
45 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
FINALQUIZ 1HV (pittige quiz)
October 2020
- Lesson with
48 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1