E&O Administratie Oefenen hoofdstuk 6

E&O Administratie
Welkom bij de les "Oefenen hoofdstuk 6" 
Docent: R. van Krimpen
1 / 11
next
Slide 1: Slide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3,4

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

E&O Administratie
Welkom bij de les "Oefenen hoofdstuk 6" 
Docent: R. van Krimpen

Slide 1 - Slide

Winstberekeningen
Naast de inkoop van producten maakt je als ondernemer verschillende andere kosten. Deze kosten noem je de bedrijfskosten.

Bedrijfskosten zijn de kosten die gemaakt worden om de omzet te kunnen realiseren.

Slide 2 - Slide

Afschrijving
Voor het maken van producten gebruik je diverse bedrijfsmiddelen.
Als deze middelen langer dan één productieproces meegaan, noem je dat duurzame productiemiddelen (DPM). Voorbeelden: machines, meubilair, computers, auto’s.
Elke keer dat je een DPM gebruikt wordt deze minder waard, bijvoorbeeld door slijtage of veroudering.
Afschrijvingskosten bestaan uit de waardevermindering van een DPM door het gebruik ervan.

Slide 3 - Slide

Afschrijvingskosten
De hoogte van de afschrijvingskosten worden bepaald door:
Aanschafwaarde, restwaarde en levensduur

Aanschafwaarde: het bedrag dat je betaald voor het aanschaffen van een DPM.
Restwaarde: het bedrag dat je terugkrijgt als je het DPM weer gaat verkopen.
Economische levensduur is de periode waarin het DPM gebruikt kan worden zonder extra kosten.


Slide 4 - Slide

Een bedrijfsauto kostte € 50000,-. Hij heeft een levensduur van 3 jaar en na die periode is de restwaarde € 20000,-
Bereken de totale afschrijving per jaar.

Slide 5 - Open question

Bereken het vaste afschrijvingspercentage van de aanschafwaarde.

Slide 6 - Open question

Stel het afschrijvingsplan voor de drie jaren op.

Slide 7 - Open question

Berekening (verkoop)resultaat

Omzet (opbrengsten)   €
- Inkoopprijs verkopen €____________ 
Bruto-winst                                                   €
- Bedrijfskosten               €____________
(Verkoop)resultaat                                     €
 

Slide 8 - Slide

Bereken het (verkoop)resultaat. De omzet was € 550.000,-. De inkopen waren 20% van de omzet. De bedrijfskosten waren € 150.000,-.

Slide 9 - Open question

Bereken het (verkoop)resultaat. De omzet was € 300.000,-. De inkoopkosten waren 35% van de omzet. De bedrijfskosten waren € 200.000,-.

Slide 10 - Open question


Slide 11 - Open question