Quiz delier

Quiz delier
1 / 12
next
Slide 1: Slide
Klinisch redeneren 1.4HBOStudiejaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Quiz delier

Slide 1 - Slide

Welke van de volgende uitspraken over delier (delirium) is niet waar?

A
Delier is een tijdelijke stoornis waarbij de patiënt na het verdwijnen van het delier altijd weer terugkomt op zijn oude cognitieve niveau
B
Delier is meestal geassocieerd met een onderliggend medisch probleem
C
Delier komt vaak voor, kost veel geld en meer mensen met een delier komen te overlijden
D
Dehydratie alleen kan het ontstaan van een delier triggeren

Slide 2 - Quiz

Welke van de volgende omgevingsfactoren zijn geassocieerd met een verhoogd delierrisico tijdens ziekenhuisopname?

A
Overplaatsingen (transfers tussen afdelingen of kamers)
B
Op een meerpersoonskamer liggen
C
Op een bed van een ander specialisme liggen (bijv. intern bed op de afdeling chirurgie)
D
Alle bovengenoemde factoren

Slide 3 - Quiz

Welk van de volgende scenario’s omschrijft de verminderde aandacht van een patiënt?

A
De patiënt denkt niet logisch en gaat van het ene onderwerp naar het andere tijdens een gesprek
B
De patiënt barst plotseling in tranen uit wanneer de diagnose met hem wordt besproken
C
De patiënt volgt het gesprek niet omdat hij steeds is afgeleid en focust op andere dingen, zoals ordenen van de lakens.
D
De patiënt is alert, georiënteerd en zich bewust van zijn recente medische problemen, maar valt in slaap tijdens het gesprek

Slide 4 - Quiz

Welke vorm van delier wordt het vaakst over het hoofd gezien?

A
Hyperactief delier
B
Hypoactief delier
C
Gemengd delier

Slide 5 - Quiz

Wat is een risicofactor voor delier?
A
Depressie
B
Sensorische beperking
C
Oudere leeftijd
D
Alle bovengenoemde factoren

Slide 6 - Quiz

Hoe vaak wordt delier gemiddeld niet herkend in het ziekenhuis?
A
In 25 procent van de gevallen
B
In 50 procent van de gevallen
C
In 75 procent van de gevallen

Slide 7 - Quiz

Een kenmerk van een delier is:
A
geleidelijk ontstaan
B
stoornissen in aandacht
C
bewustzijn fluctueert niet
D
georganiseerd denken

Slide 8 - Quiz

Welke patiënt is zeker niet delirant?
A
Patiënt kan zijn aandacht er moeilijk bijhouden en is gedesoriënteerd
B
Patiënt heeft wat moeite met het geheugen en kan de aandacht er goed bijhouden
C
Patiënt is niet coöperatief en hyperalert
D
Patiënt is wat plukkerig en kan de aandacht er meestal moeilijk bijhouden

Slide 9 - Quiz

Als een patiënt in de avond- of nachtdienst delirant wordt, onderneem je in ieder geval de volgende acties:
A
Je past prikkelreductie toe en hangt oriëntatiepunten op
B
Je houdt de DOSS bij
C
Je gaat op zoek gaan naar onderliggende oorzaken en informeert de arts
D
Alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Slide 10 - Quiz

Patiënten met een hypoactief delier ervaren minder stress dan patiënten met een hyperactief delier en hoeven daarom niet behandeld te worden voor de verschijnselen van delier.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Bij een delirante patiënt schat je in dat er een verhoogd risico zou kunnen zijn voor het oplopen van letsel. Welke vrijheidsbeperkende maatregel pas je als eerste toe?
A
Je fixeert de patiënt onmiddellijk om te voorkomen dat hij letsel oploopt
B
Je vraagt eerst aan de familie om toestemming om vrijheidsbeperkende maatregelen toe te passen
C
Je probeert alternatieve interventies te vinden om het gevaar te verminderen en de vrijheidsbeperkende maatregelen te voorkomen
D
Je overlegt eerst met een arts voordat je vrijheidsbeperkende maatregelen toepast

Slide 12 - Quiz