Minor A1 Unidad 9.1

Minor A1
Unidad 9
Caminando
1 / 47
next
Slide 1: Slide
spaansMBOHBOStudiejaar 1

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Minor A1
Unidad 9
Caminando

Slide 1 - Slide

Caminando
  • kleding en kleuren
  • vergelijken
  • de seizoenen
  • het dagelijks leven beschrijven
  • naar iets verwijzen
  • advies geven
  • aangeven dat iets aan de gang is
  • over het weer praten

Slide 2 - Slide

Caminando
  • kleuren
  • vergelijkende en overtreffende trap
  • wederkerende werkwoorden
  • werkwoorden met -zc (1e pers.)
  •  "a" bij personen als lijdend vw.
  • aanwijzende voornaamwoorden
  • Gerundio

Slide 3 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy?
  • Integrale toets (2/11) - Tentamen (4/11) - Tertentamen (11/11)
  • Los deberes: WB Unidad 7 + 8
  • Unidad 9 t/m TB p. 77 t/m 80 
  • ... pero primer vamos a repasar un poco....

Slide 4 - Slide

Pero primero… ¡Vamos a repasar!
  • Presente perfecto (v.t.t.)
  • ww. met -g- in de ik-vorm
  • muy / mucho

Slide 5 - Slide

Voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
In het Nederlands gebruik je om de v.t.t. te maken het hulpwerkwoord hebben of zijn + voltooid deelwoord
Ik heb gewerkt. - Zij zijn naar het werk gegaan.

In het Spaans gebruik je om de v.t.t. te maken alleen het  
hulpwerkwoord haber + participio (= voltooid deelwoord) 
He trabajado. = Ik heb gewerkt.   
Han ido al trabajo . = Zij zijn naar het werk gegaan.

Slide 6 - Slide

Hoe maak je de Perfecto? 
haber
1. he 
2. has                    + participio
3. ha                               =
1. hemos               + stam           + ado (-ar werkwoorden)
2. habéis                                        + ido   (-er en -ir werkwoorden)
3. han 

Slide 7 - Slide

Formas irregulares

Onregelmatige vormen 

(Zie paragraaf 7.4 p.126)
abrir - abierto
decir - dicho
hacer - hecho
poner - puesto
ver - visto
escribir - escrito
volver - vuelto
Ojo:
ir - ido
ser - sido
leer - leído



Slide 8 - Slide

Esta semana Pedro __________ mucho café.

A
ha bebido
B
hemos bebido
C
he bebido
D
has bebido

Slide 9 - Quiz

Hoy Carmen y yo
no_______________ clase.
A
has tenido
B
hemos tenido
C
ha tenido
D
han tenido

Slide 10 - Quiz

Het voltooid deelwoord van "volver" is:
El participio de escribir "volver" :
A
vuelto
B
volvido
C
vuelvo
D
vuelve

Slide 11 - Quiz

Welke werkwoorden
hebben een onregelmatig voltooid deelwoord?

Slide 12 - Mind map

decir
abrir
escribir
hacer
ir
ser
volver
   dicho
abierto
  escrito
   hecho
  ido
   sido
  vuelto

Slide 13 - Drag question

¿Cómo se dice?
Ik vond de film heel leuk. Gebruik de Perfecto.

Slide 14 - Open question

WB oef. 18 p.72 zin 8
Les _________ mucho el Ballet Nacional

Slide 15 - Open question

Wat is de ik-vorm van
"hacer"
A
haco
B
hago

Slide 16 - Quiz

Welke werkwoorden hebben
nog meer
een -g- in de ik-vorm?

Slide 17 - Mind map

Werkwoorden met een -g- in de ik-vorm 
TB  p.72 +  7.1.2. p.122 en 123
hacer - hago
poner - pongo
salir - salgo
traer - traigo
decir - digo
venir - vengo 

Slide 18 - Slide

¿Muy o mucho?
Viajo ________.
A
mucha
B
muy
C
muchos
D
mucho

Slide 19 - Quiz

¿Muy o mucho?
TUI organiza ________ viajes.
A
mucha
B
muy
C
muchos
D
mucho

Slide 20 - Quiz

¿Muy o mucho?
Los viajes son ________ caros.
A
mucha
B
muy
C
muchos
D
mucho

Slide 21 - Quiz

¿Muy o mucho?
Los hoteles tienen ______ habitaciones.
A
muchas
B
muy
C
muchos
D
mucho

Slide 22 - Quiz

TB nr. 1 p.77
La ropa
¿Qué hay en la mochila roja?
spijkerbroek- rok - jas - trui -zonnebril - bergschoenen - overhemd - t-shirt - hoed - 
 sokken  
¿De qué color es?
Es un jersey azul/una camiseta blanca

Slide 23 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden die een kleur aanduiden

mannelijk 
vrouwelijk
enkelvoud
blanco 
verde
azul
blanc
verde
azul
meervoud
blancos
verdes
azules
blancas 
verdes
azules

Slide 24 - Slide

los colores
y..... blanco/a - gris - 
¡Ojo!
Bijvoeglijke nmw. die oorspronkelijk een zelfst. nmw. zijn, (rosa, naranja, violeta) hebben géén mannelijke vorm maar wel een meervoudsvorm. 
un lápiz rosa        - dos lapices rosas
un pulpo violeta - dos pulpos violetas
 

Slide 25 - Slide

¿Qué lleva? -  Él/ella lleva un/una/unos/unas..

Slide 26 - Slide

TB nr. 2 en nr.3 p.78
El Camino de Santiago

Wat weet je al? 

Slide 27 - Slide

El Camino de Santiago

Slide 28 - Mind map

56

Slide 29 - Slide

La comparación TB p.118

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide


Slide 32 - Slide

¡A practicar!
La comparación
  • TB nr. 2c p. 78 - Complete la tabla (Probeer nu de zinnen in het schema bij 2c aan te vullen met behulp van de zinnen van 2a+b)
  • TB nr.3  p.78 maken
  • WB oef. 8 p.83 (Leuke oefening :)
  • Nog tijd over? WB oef. 1, 2 of 3 p.81


Slide 33 - Slide

La solución
Opdracht maken
TB Nr. 3 p. 78 

oplossing oef. 3.
1. más...cómodos...que
2. más...practica...que
3. mejor....llevar.....que
4. menos...turistas....que
5. menos ...peregrinos
6. tan....práctico...como un anorak / más práctico que
timer
3:00

Slide 34 - Slide

Wederkerende werkwoorden
In het Nederlands noemen we ze ook wel de "zich werkwoorden"
zich wassen, zich douchen, zich concentreren, zich voelen

Een wederkerend werkwoord is een werkwoord dat met een wederkerend voornaamwoord wordt gecombineerd:
Ik was me, hij doucht zich, wij concentreren ons, zij voelen zich

 

Slide 35 - Slide

Wederkerende werkwoorden
De wederkerend werkwoorden vervoeg je op de "normale" manier, afgezien van het wederkerend vnmw. Por ejemplo !!! "sentirse (ie) = zich voelen"
1. me siento           ik voel me 
2. te sientes           jij voelt je 
3. se siente            hij, zij, u voelt zich 
1. nos sentimos    wij voelen ons 
2. os sentís             jullie voelen je 
3. se sienten          zij voelen zich, u (meervoud) wast zich 

Slide 36 - Slide

OJO  
Sommige werkwoorden zijn in het Spaans wederkerend en in het Nederlands niet en andersom. Por ejemplo "levantarse = opstaan" 
1. me levanto            ik sta op
2. te levantas            jij staat op
3. se levanta              hij, zij, u staat op
1. nos levantamos   wij staan op
2. os levantáis           jullie staan op
3. se levantan           zij staan op, u (meervoud) staat op

Slide 37 - Slide

Tekstboek p.79
En Camino ….
  • Lees samen (hardop) om de beurt de tekst voor.
  • Vertaal samen de tekst m.b.v. p.163 nr. 4 
  • Onderstreep de wederkerende werkwoorden. (11 stuks)
  • WB oef. 14a p. 84

Slide 38 - Slide

TB nr. 4 p.79 wederkerende ww
1. levantarse
2. lavarse
3. ponerse (ropa y sombrero)
4. concentrarse
5. aburrirse
6. cansarse
7. sentarse (ie)
8. relajarse
9. separarse
10. ducharse
11. acostarse (ue)

Slide 39 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord staat ...
- Altijd voor het vervoegde werkwoord (het staat los)
Me ducho con agua fría.
Me quiero duchar.
Me he duchado.
of
- Direct achter de infinitief (dan er aan vast!)
Quiero ducharme con agua fría

Slide 40 - Slide

Hoe maak je de Perfecto?
haber 
1. he  
2. has                    + participio 
3. ha                               = 
1. hemos               + stam  + ado (-ar) 
2. habéis                               + ido  (-er/-ir)  3. han 


 
Wederkerend ww. in de Perfecto.

1. me he levantado
2. te has lavado
3. se ha puesto la ropa
1. nos hemos concentrado
2. os habéis aburrido
3. se han cansado 

Slide 41 - Slide

Otros verbos reflexivos:
  relajarse          concentrarse             cansarse                    aburrirse

   ¡A practicar! 
   zelf WB nr. 14a p. 84 , 
   samen WB nr. 14b p.84
timer
3:00

Slide 42 - Slide


Personen als lijdend voorwerp
lo, la, los, las
Conocer a
Visitar a             + persoon 
encontrar a
Disfrutar  de
conocer=
leren kennen, kennen

Slide 43 - Slide

Deberes
  • WB Maken Unidad 9  oef. 1 t/m 17 (behalve 7, 11 en 12)
  • Denk aan de schrijfopdracht
  • TT 7-8 (donderdag tijdens de les vragen stellen)

Slide 44 - Slide

 ¿Qué meto en la maleta?
  • Bekijk het filmpje.
  • Noteer zoveel mogelijk  die Eva in haar koffer stopt.
  • Noteer zoveel mogelijk kledingstukken/kleuren die Eva's vader meeneemt.

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Video

/ (me) duermo 
Me siento
Me acuesto
Ponerse (verschil met  "verstirse")
Me pongo

Slide 47 - Slide